ECLI:NL:RVS:2012:BY5857

Raad van State

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202891/1/T1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over omgevingsvergunning voor kinderdagverblijf in Zaanstad

In deze tussenuitspraak van de Raad van State, gedateerd 12 december 2012, wordt het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 7 februari 2012 behandeld. De zaak betreft de omgevingsvergunning die op 2 augustus 2011 door het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad is verleend voor de verbouwing van een bestaand pand tot een kinderdagverblijf. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarop [appellant] in hoger beroep ging. De Raad van State oordeelt dat het college de omgevingsvergunning in strijd met de Bouwverordening heeft verleend, omdat de vereiste kiss & ride-plaatsen niet op eigen terrein zijn aangelegd. De Raad wijst op de noodzaak om te voldoen aan artikel 2.5.30 van de Bouwverordening Zaanstad 2008, dat vereist dat parkeer- en laad- en losvoorzieningen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd. De Raad draagt het college op om binnen acht weken het besluit te herstellen en de uitkomst aan de Afdeling te melden. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de gemeentelijke bouwverordening en de voorwaarden voor omgevingsvergunningen.

Uitspraak

201202891/1/T1/A1.
Datum uitspraak: 12 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 7 februari 2012 in zaak nr. 11/4713 in het geding tussen:
[appellant],
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Procesverloop
Bij besluit van 2 augustus 2011 heeft het college, voor zover hier van belang, aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een bestaand pand tot kinderdagverblijf op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij uitspraak van 7 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant], daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant], bij brief hoger beroep ingesteld.
[appellant], heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2012, waar [appellant], , en het college, vertegenwoordigd door mr. A. ten Bruin, ing. B. Pover en T.P. Machiels, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door C.H. Hugenholtz, gehoord
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2.    Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening Zaanstad 2008 moet, indien de omvang of de bestemming van een bouwwerk daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het bouwwerk, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. In de vigerende, door de raad vastgestelde "Parkeernota" worden hiervoor regels gesteld.
Ingevolge het derde lid moet, indien de bestemming van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat bouwwerk behoort.
Ingevolge het zesde lid kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en derde lid,
a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
b. indien een storting gedaan wordt in een in overeenstemming met de beschrijving bereikbaarheids- en parkeerfonds;
c. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- en losruimte wordt voorzien.
3.    Het bouwplan voorziet in de vestiging van een kinderdagverblijf met een capaciteit voor 32 kinderen. Er zullen 12 kinderen beneden de basisschoolleeftijd worden geplaatst en de overige plaatsen zijn in het kader van de naschoolse opvang bestemd voor kinderen in de basisschoolleeftijd. Naast het kinderdagverblijf zullen op eigen terrein twee parkeerplaatsen worden aangelegd en op de openbare weg zal ruimte worden gemaakt voor vier zogenoemde kiss & ride-parkeerplaatsen. Het college heeft aan de omgevingsvergunning ten grondslag gelegd dat het bouwplan in overeenstemming is met de in de Bouwverordening opgenomen parkeereis.
4.    [appellant], betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het bouwplan voldoet aan de op grond van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening en de Parkeernota 2009 vereiste parkeervoorzieningen, heeft miskend dat de kiss & ride-plaatsen ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening op eigen terrein dienen te worden aangelegd.
4.1.    Voor de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen heeft het college zich gebaseerd op de op 18 februari 2010 door de gemeenteraad van Zaanstad vastgestelde Parkeernota 2009. Niet in geschil is dat op basis van de hierin neergelegde normen twee parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd en dat voor groepen beneden de basisschoolleeftijd een aanvullende eis wordt gesteld aan een voorziening voor kiss & ride.
De door het college voor de kiss & ride-voorziening gehanteerde norm van 0,11 plaatsen per crechekind (kind beneden de basisschoolleeftijd) is evenmin in geschil.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van 32 kinderen een kiss & ride-voorziening van 3,5 plaatsen nodig is, maar dat de in de Parkeernota 2009 opgenomen aanvullende eis dat een kiss & ride-voorziening moet worden aangelegd, los staat van de in de Parkeernota neergelegde parkeernormen en zo moet worden begrepen dat hiermee is beoogd te voorzien in de behoefte aan ruimte voor laden en lossen, nu het gebruik van de aan te leggen kiss & ride-plaatsen niet kan worden aangemerkt als parkeren, maar moet worden gezien als laden en lossen.
Nu ingevolge artikel 2.5.30, derde lid, van de Bouwverordening de benodigde voorzieningen voor het laden of lossen ook op eigen terrein moeten worden aangelegd, en de voorziene kiss & ride-plaatsen niet op eigen terrein zullen worden aangelegd, is het bouwplan in strijd met artikel 2.5.30, derde lid, van de Bouwverordening. Om realisering van het bouwplan niettemin mogelijk te maken, kan het college, met inachtneming van artikel 2.5.30, zesde lid, van de Bouwverordening, afwijken van de in het derde lid gestelde eis. Het college heeft dit in het besluit van 2 augustus 2011 evenwel niet gedaan. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
Het betoog slaagt.
5.    De conclusie is dat het besluit van 2 augustus 2011 is genomen in strijd met 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De door Van der Veer aangevoerde grond is in zoverre terecht voorgedragen en leidt tot de hierna onder 6 vermelde opdracht aan het college.
6.    De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college op de voet van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen door een nieuw besluit te nemen en dat op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Het college dient daartoe te beoordelen of het met toepassing van artikel 2.5.30, zesde lid, van de Bouwverordening wil afwijken van artikel 2.5.30, derde lid, van de Bouwverordening dan wel de omgevingsvergunning alsnog wil weigeren omdat het bouwplan niet voldoet aan de Bouwverordening. Het college dient toereikend te motiveren hoe het met inachtneming van de in artikel 2.5.30, zesde lid, van de Bouwverordening gestelde voorwaarden en na afweging van alle betrokken belangen tot zijn oordeel is gekomen. Het college behoeft hierbij geen toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
7.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad op om binnen acht weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen:
1. het besluit van 2 augustus 2011, kenmerk O20110141, te herstellen op een wijze als bedoeld in rechtsoverweging 6;
2. de uitkomst aan de Afdeling mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann    w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012
604.