2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op de uitzetting, door de staatssecretaris in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Ingevolge artikel 5.1a, eerste lid, van het
Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) kan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in bewaring worden gesteld op grond dat het belang van de openbare orde of nationale veiligheid zulks vordert, indien:
a. een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken, of
b. de vreemdeling de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Ingevolge artikel 5.1b, eerste lid, wordt aan de voorwaarden voor inbewaringstelling, bedoeld in artikel 5.1a, eerste lid, voldaan, indien de vreemdeling:
a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
b. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
e. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
f. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
g. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of
identiteitsdocumenten;
h. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
i. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
j. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
k. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen;
l. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld; of
m. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Vw 2000 of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000.
Ingevolge het tweede lid wordt niet aan de voorwaarden voor inbewaringstelling, bedoeld in artikel 5.1a, eerste lid, voldaan, indien slechts één van de feiten of omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, van toepassing is.
2.2. Onder verwijzing naar de uitspraken van 12 april 2012 in
zaak nr. 201200612/1/V3, van 12 juni 2012 in zaak nr. 201204991/1/V3 en van 6 september 2012 in zaak nr. 201207532/1/V3
(alle www.raadvanstate.nl) overweegt de Afdeling het volgende.
Bij de beoordeling of de gronden die aan een maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd de maatregel kunnen dragen, dient, indien dit is betwist, allereerst te worden beoordeeld of die gronden feitelijk juist zijn. Aan de hand van de gronden die feitelijk juist zijn, dient vervolgens overeenkomstig het in artikel 5.1a, eerste lid, van het Vb 2000 neergelegde criterium te worden beoordeeld of een risico bestaat dat de betrokken vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken dan wel of de vreemdeling de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert, zodat het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid diens inbewaringstelling vordert, als bedoeld in artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000. De omstandigheid dat in voorkomend geval in het besluit tot inbewaringstelling slechts één van beide onderdelen van genoemd criterium is aangekruist, is daarbij niet relevant.
Voorts is vereist dat in het besluit tot inbewaringstelling of door de staatssecretaris ter zitting bij de rechtbank dan wel anderszins nader wordt toegelicht waarom dit uit de gehanteerde gronden kan worden afgeleid, tenzij die gronden, in hun onderlinge samenhang bezien, van dien aard zijn dat deze zelf reeds aanleiding geven dit aan te nemen. Een door de staatssecretaris bij de rechtbank gegeven toelichting mag echter geen nieuwe gronden behelzen die niet in het besluit tot inbewaringstelling zijn vermeld en moet bovendien zijn te relateren aan de in dat besluit vermelde gronden.
Ten slotte is van belang dat ook in die gevallen waarin de gehanteerde gronden de maatregel van bewaring in beginsel kunnen dragen, steeds, aan de hand van hetgeen door partijen omtrent het gedrag van de betrokken vreemdeling en de overige feiten en omstandigheden naar voren is gebracht, dient te worden beoordeeld of die gronden de maatregel ook in het geval van de betrokken vreemdeling daadwerkelijk kunnen dragen.