Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In de eerste twee grieven klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn verzoek om heroverweging van 13 juni 2012 weliswaar een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb is, maar dat dat verzoek niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 23, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), en evenzeer ten onrechte heeft overwogen dat, nu de aanvraag eerst op 7 augustus 2012 daadwerkelijk is ingediend en daarop op 24 augustus 2012 is beslist, de termijn bedoeld in artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000 niet is overschreden. Daartoe betoogt de vreemdeling, samengevat weergegeven, dat het door hem ingediende verzoek om heroverweging wel is aan te merken als een aanvraag in de zin van artikel 23 van de Vw 2000 en hij derhalve wel rechtmatig verblijf heeft verkregen, zodat de bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 had moeten worden voortgezet en deze ingevolge artikel 59, vierde lid, van Vw 2000 niet langer dan vier weken had mogen duren. Nu zijn bewaring na het indienen van het verzoek om heroverweging niet is omgezet en nadien langer dan vier weken heeft voortgeduurd, had de bewaring niet mogen worden verlengd, zo begrijpt de Afdeling het betoog van de vreemdeling.
2.1. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist.
Ingevolge artikel 14, eerste lid aanhef en onder a, is de minister bevoegd om de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op de uitzetting, door onze minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8,
onder f, g en h.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, duurt bewaring krachtens het eerste lid, onder b, in geen geval langer dan vier weken.
Ingevolge het zesde lid kan, in afwijking van het vijfde lid en onverminderd het vierde lid, de bewaring krachtens het eerste lid ten hoogste met nog eens twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
Ingevolge artikel 3.101, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000), voor zover thans van belang, wordt de aanvraag, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, ingediend op een bij ministeriële regeling aan te wijzen plaats.
Ingevolge het tweede lid wordt, indien de vreemdeling rechtens de vrijheid is ontnomen, in afwijking van het eerste lid de aanvraag ingediend op de plaats waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd.
2.2. Niet in geschil is dat de vreemdeling op 13 juni 2012 een verzoek om heroverweging van een besluit van 9 november 2010 – waarbij een aanvraag om wijziging van de beperking van een aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is afgewezen en die vergunning is ingetrokken – heeft ingediend. Desgevraagd heeft de staatssecretaris toegelicht dat bij besluit van 24 augustus 2012 het verzoek van 13 juni 2012 buiten behandeling is gesteld omdat dat niet volgens de daarvoor geldende formele vereisten was ingediend. De vreemdeling heeft zijn aanvraag schriftelijk ingediend bij de Immigratie- en Naturalisatie Dienst, terwijl, nu hij zich in vreemdelingenbewaring bevindt, het bepaalde in artikel 3.101, tweede lid, van de Vb 2000 van toepassing is, aldus de staatssecretaris.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 10 maart 2005 in zaak nr. 200407175/1, JV 2005/180), is een verzoek van een belanghebbende om terug te komen van een eerder genomen in rechte onaantastbaar besluit een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, waarop een besluit behoort te worden genomen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen is een dergelijk verzoek ook een aanvraag in de zin van artikel 23, aanhef en onder a, van de Vw 2000, nu met het verzoek niet slechts wordt beoogd dat het eerder genomen besluit wordt herzien, maar mede, en met name, is gericht op het alsnog verkrijgen van de verblijfsvergunning waarom eerder is verzocht.
Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen bij uitspraak van 10 juli 2008 in zaak nr. 200803901/1/V3 (www.raadvanstate.nl), heeft het bij artikel 3.101, tweede lid, van het Vb 2000 bepaalde inzake het indienen van de aanvraag alleen betrekking op de plaats van indiening en brengt de omstandigheid dat daaraan niet is voldaan niet met zich dat geen sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000. In die uitspraak heeft de Afdeling voorts overwogen dat ook uit artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000 niet volgt dat voor het van toepassing zijn van deze bepaling is vereist dat een aanvraag op de wettelijk voorgeschreven plaats is ingediend. Gelet hierop heeft de vreemdeling met het indienen van zijn verzoek om heroverweging op 13 juni 2012 met ingang van die datum rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000 verkregen.
Gelet op het vorenstaande had de bewaring met ingang van
13 juni 2012 op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 dienen te worden voortgezet en had deze op die grondslag in dit geval, gelet op het vierde lid van die bepaling, niet langer dan vier weken mogen voortduren. Op het verzoek van 13 juni 2012 is echter eerst beslist op 24 augustus 2012, zodat de bewaring op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 te lang heeft voortgeduurd. Nu de bewaring op die voet ingevolge artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000 in geen geval langer mag voortduren dan vier weken en deze termijn is overschreden, kon artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 geen grondslag meer bieden voor de verlenging van de bewaring. De staatssecretaris heeft de termijn van de bewaring derhalve niet mogen verlengen.
2.4. De grieven slagen.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens in het hogerberoepschrift is aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling alsnog gegrond verklaren. De vrijheidsontnemende maatregel dient te worden opgeheven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 11 september 2012 – de dag waarop de termijn van de vrijheidsontnemende maatregel is verlengd – tot heden, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.