201112900/1/A3.
Datum uitspraak: 5 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 1 november 2011 in zaak nr. 11/1444 in het geding tussen:
de burgemeester van Utrecht.
Bij besluit van 15 december 2010 heeft de burgemeester aan [appellante] de sluiting gelast van de woning met berging aan de [locatie] te Utrecht voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 16 december 2010.
Bij besluit van 17 maart 2011 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 november 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2012, waar [appellante], bijgestaan door mr. L.E. Toet, advocaat te Utrecht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. N. Oosterwegel, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen, dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven, een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
In lijst II zijn hasjiesj en hennep, zijnde softdrugs, vermeld.
Voor de uitvoering van zijn bevoegdheid krachtens artikel 13b, eerst lid, van de Opiumwet heeft de burgemeester op 15 februari 2011 de Beleidsregel sluiting woningen op grond van artikel 13b Opiumwet (hierna: de Beleidsregel) vastgesteld.
Volgens de Beleidsregel wordt de maatregel een woning te sluiten alleen ingezet als ultimum remedium in ernstige situaties in het kader van de bestuurlijke aanpak van de georganiseerde drugshandel. Het doel van de maatregel is de bekendheid van de woning als drugspand en/of in het drugscircuit te doorbreken en te voorkomen dat de woning (weer) wordt gebruikt ten behoeve van het drugscircuit en de georganiseerde drugshandel.
Van een ernstige situatie is volgens de Beleidsregel sprake als het aannemelijk is dat drugshandel in georganiseerd verband in of vanuit een woning plaatsvindt of als aanwezigheid van drugs hierop duidt. Indicatoren hiervoor zijn onder meer:
a. de hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet (dit zal in ieder geval een grotere hoeveelheid moeten zijn dan een hoeveelheid die duidt op eigen gebruik);
b. de mate waarin de woning betrokken is bij de drugshandel in georganiseerd verband;
d. er is sprake van één of meer (vuur)wapen(s)/verboden wapenbezit als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie;
e. er is een vermoeden van verwijtbaarheid van de bewoner(s)/ betrokkene(n);
f. er is een vermoeden dat de bewoner(s)/betrokkene(n) verkeert/verkeren in kringen van personen met antecedenten (hierbij moet met name gedacht worden aan antecedenten ten aanzien van de Opiumwet of de Wet Wapens en Munitie);
g. er is sprake van recidive;
i. de mate van gevaar voor de omgeving, mate van risico voor omwonenden;
In de Beleidsregel is voorts bepaald dat toepassing van de maatregel zorgvuldig moet gebeuren, zeker als sprake is van (mogelijk) verblijf van minderjarige(n) in de woning. Anderzijds dienen minderjarige(n) ook beschermd te worden tegen blootstelling aan dergelijke situaties.
Ten aanzien van de sluitingstermijn is bepaald dat deze dient te passen bij het ultimum remedium karakter van het instrument en de ernst van de situatie. Nu de maatregel alleen wordt ingezet bij ernstige situaties is een sluitingstermijn van minimaal zes maanden tot maximaal twaalf maanden redelijk. Hiermee kan maatwerk geleverd worden passend bij de ernst van de situatie. Zo kan bijvoorbeeld bij verzwarende omstandigheden (bijvoorbeeld aanwezigheid van minderjarige(n), combinatie van indicatoren, weging van de indicatoren) de termijn verlengd worden. Een sluitingstermijn langer dan zes maanden dient in het besluit extra gemotiveerd te worden, aldus de Beleidsregel.
2. De burgemeester heeft de sluiting gelast van de woning met berging, gelegen op een woonwagenkamp, omdat volgens hem aannemelijk is dat deze in ernstige mate is betrokken bij drugshandel in georganiseerd verband.
Aan dat standpunt heeft hij ten grondslag gelegd dat de politie op 3 december 2010 in de woning en berging 1,287 kg hasjiesj, 2,896 kg hennep, een aantal zogenoemde sealbags met henneptoppen, een vuurwapen met bijbehorende munitie, contante geldbedragen van € 8.000,00 en € 2.900,00, een weegschaal en acht assimilatielampen heeft aangetroffen. Verder is uit een onderzoek van de politie naar [belanghebbende], die bij [appellante] in de woning verbleef, gebleken dat gedurende april tot en met december 2010 dagelijks vele auto's het woonwagenkamp in- en uitreden, enkele tientallen kentekenhouders van deze auto's antecedenten hebben op het gebied van de Opiumwet, [belanghebbende] veelvuldig telefonisch contact had met deze bezoekers, de auto van zijn [compagnon] een aantal keer per week heen en weer reed tussen het woonwagenkamp en coffeeshops, en [belanghebbende] en [compagnon] veelvuldig bezoeken brachten aan coffeeshops, waarbij een aantal keer is gezien dat zij daar geld of goederen afgaven. Voorts heeft de burgemeester van belang geacht dat [belanghebbende] in 2005, 2007 en 2009 betrokken is geweest bij overtredingen van de Opiumwet en dat in 2003 en 2007 in de woning of op het perceel aan de [locatie] hennepkwekerijen zijn aangetroffen. Tot slot heeft hij bij de ernst van de situatie meegewogen dat het minderjarige kind van [appellante] in de woning verbleef, terwijl daar softdrugs en een vuurwapen aanwezig waren.
Over de duur van de sluiting heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat uit voornoemd politieonderzoek is gebleken dat de woning bekend is in het drugscircuit, er recidive is en het noodzakelijk is dat de woning lang genoeg gesloten blijft om "de loop eruit te halen". Daarnaast rechtvaardigt de ernst van de situatie, waarbij de aanwezigheid van een vuurwapen en bijbehorende munitie en de bescherming van het in de woning woonachtige minderjarige kind van [appellante] zwaarwegend worden geacht, een sluiting van twaalf maanden, aldus de burgemeester.
3. Ter zitting heeft [appellante] betoogd dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld met de hulp van een advocaat haar zienswijzen te geven over het voornemen om sluiting van de woning te gelasten.
Nog daargelaten dat zij deze grond niet in het hogerberoepschrift en derhalve tijdig heeft aangevoerd, leidt dit betoog niet tot het door haar beoogde doel. Niet in geschil is dat [appellante] zelf zienswijzen heeft ingediend over het voornemen. Voorts is zij reeds in bezwaar bijgestaan door een advocaat. Zij is derhalve voldoende in de gelegenheid gesteld te reageren op de last tot sluiting van de woning.
4. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester zich ten onrechte niet heeft gehouden aan de in de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 16 december 2010 in zaak nr. 10/4241 gegeven opdracht om vóór 1 maart 2011 beleid vast te stellen, faalt, reeds omdat de Beleidsregel op 15 februari 2011 is vastgesteld. Overigens blijkt uit die uitspraak niet van een zodanige opdracht. Voorts valt niet in te zien op welke wijze de rechtmatigheid van het besluit van 17 maart 2011 door de gestelde te late vaststelling van het beleid zou zijn aangetast, te minder nu [appellante] geen bezwaar heeft tegen de toepassing van de Beleidsregel op deze zaak.
5. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester haar reactie van 15 maart 2011 op de Beleidsregel ten onrechte niet heeft meegenomen in de besluitvorming, faalt eveneens. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de zinsnede in het besluit van 17 maart 2011 dat [appellante] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid te reageren op de Beleidsregel daarin abusievelijk is opgenomen, nu de burgemeester blijkens een e-mail van 15 maart 2011 die reactie wel heeft gezien. Bovendien heeft hij in dat besluit inhoudelijk gereageerd op de punten die [appellante] in haar reactie heeft vermeld, zoals de kwalificatie van de woning als drugspand en de redelijkheid van de duur van de sluiting.
6. De Afdeling stelt voorts vast dat [appellante] niet betwist dat in de woning op 3 december 2010 1,287 kg hasjiesj en 2,896 kg hennep zijn aangetroffen. Evenmin is in geschil dat deze hoeveelheden de toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik ruim overschrijden en de softdrugs volgens verklaringen van [belanghebbende] ook niet voor eigen gebruik waren bestemd. De burgemeester heeft zich derhalve op het standpunt mogen stellen dat de aangetroffen softdrugs voor handel waren bestemd. Gelet hierop heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2010 in zaak nr.
201003280/1/H3, terecht overwogen dat de burgemeester bevoegd was sluiting van de woning te gelasten en hij daarvoor, anders dan [appellante] betoogt, niet hoefde te onderzoeken of de verkoop van de drugs in de woning zelf plaatsvond.
De vraag die thans voorligt, is of de burgemeester in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt door de woning met berging voor de duur van twaalf maanden te sluiten.
7. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie zo ernstig was dat sluiting voor de duur van twaalf maanden gerechtvaardigd was. Daartoe voert zij aan dat de woning niet kan worden aangemerkt als een in het drugscircuit bekend drugspand, aangezien [belanghebbende] niet zelf vanuit de woning in drugs handelde, maar de softdrugs bestemd waren voor verkoop in een door de burgemeester gedoogde coffeeshop. Verder was de aangetroffen hoeveelheid softdrugs niet heel groot.
Voorts is volgens [appellante] bij de duur van de sluiting ten onrechte geen gewicht toegekend aan de omstandigheid dat zij niet was betrokken bij het in bezit hebben van softdrugs en het politieonderzoek zich alleen richtte op [belanghebbende]. Nu deze ten tijde van de besluitvorming gedetineerd was, bestond niet het gevaar dat de woning zou worden gebruikt ten behoeve van drugshandel. De belangen van haar en haar minderjarige kind om niet op straat terecht te komen, hadden daarom zwaarder moeten wegen dan het belang bij sluiting van de woning voor twaalf maanden, aldus [appellante].
7.1. Uit de Beleidsregel volgt dat de burgemeester de bevoegdheid sluiting van een woning te gelasten alleen aanwendt bij ernstige situaties, hetgeen zich voordoet als aannemelijk is dat drugshandel in georganiseerd verband in of vanuit een woning plaatsvindt of als aanwezigheid van drugs hierop duidt. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de burgemeester zich, gelet op de aangetroffen handelshoeveelheden softdrugs in de woning, de weegschaal, de sealbags, de assimilatielampen, het vuurwapen en de contante geldbedragen alsmede de onder 2. vermelde niet bestreden bevindingen uit het politieonderzoek naar [belanghebbende], in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten tijde van de besluitvorming aannemelijk was dat de woning was betrokken bij georganiseerde drugshandel en overeenkomstig de Beleidsregel tot sluiting daarvan heeft kunnen overgaan.
Met de rechtbank is de Afdeling voorts van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid na afweging van de betrokken belangen een sluiting voor de duur van twaalf maanden heeft kunnen gelasten. Volgens de Beleidsregel bestaat daartoe aanleiding bij verzwarende omstandigheden, zoals een combinatie van indicatoren. In dit geval heeft de burgemeester verschillende in de Beleidsregel genoemde indicatoren aan het besluit ten grondslag gelegd. [appellante] voert terecht aan dat de burgemeester niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze de belangen van een minderjarig kind zijn gebaat bij sluiting van een woning voor meer dan zes maanden. De burgemeester heeft echter met name uit de aanwezigheid van het vuurwapen in de woning en de drugsgerelateerde antecedenten met betrekking tot zowel [belanghebbende] als de woning en het perceel [locatie] in redelijkheid de conclusie kunnen trekken dat de situatie in dit geval dermate ernstig was dat een sluiting van twaalf maanden nodig was om te voorkomen dat de woning opnieuw zou worden gebruikt voor de georganiseerde drugshandel. De burgemeester heeft daarbij in redelijkheid geen gewicht hoeven toekennen aan de omstandigheid dat [belanghebbende] ten tijde van de besluitvorming was gedetineerd, reeds omdat de burgemeester op het voortduren van die detentie geen invloed had.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Biharie, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Biharie
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2012