ECLI:NL:RVS:2012:BY5090

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203959/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving verzoek en schadevergoeding door college van burgemeester en wethouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 16 maart 2012, waarin het beroep van [appellante] ongegrond werd verklaard. Het hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden door het college van burgemeester en wethouders van Nieuw-Lekkerland. Het verzoek van [appellante] betreft onder andere de aansluiting van haar woning op het schoonwaterriool, het creëren van een vrije doorgang naar openbare ruimten tijdens werkzaamheden, het wegnemen van hoogteverschillen tussen haar erf en het openbaar gebied, en het verwijderen van een UPC-kastje op haar perceel.

Het college had op 9 juni 2010 afwijzend beslist op het verzoek van [appellante] en dit besluit op 9 november 2010 gehandhaafd na het ongegrond verklaren van het bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de schade aan de bloembakken en erfafscheiding van [appellante] reeds was vergoed, wat door [appellante] werd betwist. Tijdens de zitting op 14 november 2012 werd de zaak behandeld, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. N. Plaisier, en het college vertegenwoordigd was door J.P.J. Kreeft.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de rechtbank niet had onderkend dat het in bezwaar gehandhaafde besluit van 9 juni 2010 alleen betrekking had op de weigering om handhavend op te treden. De rechtbank had geen oordeel mogen geven over de gestelde schade, aangezien het college geen besluit had genomen over deze schade. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep tegen het besluit van 9 november 2010, voor zover dat betrekking had op de gestelde schade, niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit betekent dat [appellante] haar vordering bij de burgerlijke rechter moet instellen.

Uitspraak

201203959/1/A1.
Datum uitspraak: 5 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Nieuw-Lekkerland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 16 maart 2012 in
zaak nr. 10/1336 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nieuw-Lekkerland.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2010 heeft het college afwijzend beslist op het verzoek van [appellante] om handhavend op te treden met betrekking tot de aansluiting van haar woning op het schoonwaterriool, een vrije doorgang van haar woning naar openbare ruimten tijdens werkzaamheden, het wegnemen van het hoogteverschil tussen haar erf en het openbaar gebied, de werkzaamheden aan nutsleidingen en het verwijderen van een UPC-kastje op het perceel [locatie] te Nieuw-Lekkerland.
Bij besluit van 9 november 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 9 juni 2010 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 16 maart 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2012, waar [appellante], bijgestaan door mr. N. Plaisier, advocaat te Hendrik-Ido-Ambacht, en het college, vertegenwoordigd door J.P.J. Kreeft, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.     [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de schade aan de bloembakken en de erfafscheiding reeds is vergoed.
1.2.     Bij brief van 20 april 2010 heeft [appellante] het college verzocht handhavend op te treden inzake de, samengevat weergegeven, met het Bouwbesluit 2003 strijdige situatie ten gevolge van riolerings- en wegwerkzaamheden in de nabijheid van haar perceel. Tevens heeft zij het college op voorhand aansprakelijk gesteld voor alle schade die onder meer aan haar bloembakken en erfafscheiding ontstaat door die werkzaamheden. Het college heeft het verzoek om handhaving afgewezen en ten aanzien van de aansprakelijkheidsstelling overwogen dat er een vooropname is uitgevoerd door firma Crawford. Na het afronden van de werkzaamheden zal het college aan de hand van deze vooropname vaststellen of er sprake is van schade. [appellante] stelt in haar bezwaarschrift van 16 juni 2010 dat de eerste schade zich heeft aangediend en geeft aan dat de uitvoerder dit verzoek in behandeling heeft genomen. Daarnaast stelt zij het college nogmaals aansprakelijk voor elke schade die voortkomt uit de riolerings- en wegwerkzaamheden. In het besluit van 9 november 2010 heeft het college het besluit van 9 juni 2010 gehandhaafd en gesteld dat tijdens de werkzaamheden schade aan de bloembakken van [appellante] is ontstaan en dat deze inmiddels is vergoed. Na de behandeling van haar beroep ter zitting bij de rechtbank heeft [appellante] de gronden tegen de weigering handhavend op te treden ingetrokken en de rechtbank verzocht om uitspraak te doen inzake de gestelde schade aan de bloembakken en de erfafscheiding. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] de schade reeds vergoed heeft gekregen en het beroep ongegrond verklaard.
1.3.    Door een oordeel te geven over de gestelde schade heeft de rechtbank niet onderkend dat het in bezwaar gehandhaafde besluit van 9 juni 2010 alleen ziet op de weigering handhavend op te treden en de beroepsgronden daartegen waren ingetrokken. Het college heeft geen voor beroep vatbaar besluit genomen inzake de gestelde schade. Voor zover het college stelt dat ten gevolge van de riolerings- en wegwerkzaamheden schade aan de bloembakken is ontstaan en deze inmiddels is vergoed betreft dat, naar het oordeel van de Afdeling, enkel een reactie op de in de brief van 16 juni 2010 door [appellante] gestelde civielrechtelijke aansprakelijkheid voor schade die is ontstaan tengevolge van de werkzaamheden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [appellante] in haar brieven van 20 april en 16 juni 2010 het college niet heeft verzocht een schadebesluit te nemen en een verwijzing naar een publiekrechtelijke grondslag ontbreekt. Het college heeft de brieven ook als zodanig opgevat door het verzoek om schadevergoeding door te sturen naar zijn verzekeraar.
2.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 9 november 2010, voor zover dat ziet op de gestelde schade en voor zover de gronden niet zijn ingetrokken, alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
Ter zake kan uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld.
3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 16 maart 2012 in zaak nr. 10/1336;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep, voor zover dat ziet op de gestelde schade en voor zover de gronden niet zijn ingetrokken, niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx    w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2012
414-771.