ECLI:NL:RVS:2012:BY5088

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203726/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
  • D.A.B. Montagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor het plaatsen van een kap op een garage in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Diemen op 4 april 2011 een omgevingsvergunning geweigerd aan [appellant] voor het plaatsen van een kap op de garage op het perceel gelegen te Diemen. Het college heeft deze weigering onderbouwd met de stelling dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, dat een maximale bouwhoogte van 2,70 meter voor bijgebouwen voorschrijft. Na een ongegrond verklaard bezwaar door het college op 8 september 2011, heeft [appellant] beroep aangetekend bij de rechtbank Amsterdam, die op 29 februari 2012 de uitspraak van het college heeft bevestigd. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 24 oktober 2012 is de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door J.J.T.H. Kootkar en het college door mr. D. Walraven. De Vereniging Van Eigenaren Ouddiemerlaan 23-25 was ook aanwezig en vertegenwoordigd door A.M. Benistant. De Raad van State heeft overwogen dat het college terecht de omgevingsvergunning heeft geweigerd, omdat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand en in strijd is met het bestemmingsplan. De welstandscommissie had het bouwplan negatief beoordeeld op basis van de criteria uit de welstandsnota, waarbij de variatie in bouwvormen en woningtypen als essentieel werd beschouwd.

De Raad van State heeft geconcludeerd dat het college op goede gronden heeft besloten geen gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 2.12 van de Wabo, en dat de rechtbank de eerdere uitspraak terecht heeft bevestigd. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201203726/1/A1.
Datum uitspraak: 5 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Diemen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 februari 2012 in zaak nr. 11/4777 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Diemen.
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2011 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een kap op de garage op het perceel [locatie] te Diemen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 8 september 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de Vereniging Van Eigenaren Ouddiemerlaan 23-25 een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door J.J.T.H. Kootkar, en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Walraven, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Vereniging Van Eigenaren Ouddiemerlaan 23-25, vertegenwoordigd door A.M. Benistant, gehoord.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder c, voor zover thans van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c en d, voor zover thans van belang, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan en met de redelijke eisen van welstand.
Ingevolge het tweede lid wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Ingevolge artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) worden als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder 4, van de bij het Bor behorende Bijlage II komen voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Diemerburg" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Erven".
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangegeven gronden bestemd voor erven behorende bij het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, alsmede voorzover zij grenzen aan de gronden met de bestemming "Gemengde doeleinden" tevens voor ondergronds parkeren.
Ingevolge artikel 14, derde lid, onder I, aanhef en onder d, voor zover de in lid 1 bedoelde gronden, exclusief zij- en achterpaden, behorende bij gronden die geheel zijn bestemd voor "Woondoeleinden", mag de bouwhoogte van bijgebouwen ten hoogste 2,70 m bedragen.
2.    Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Erven". Vast staat dat het bouwplan vanwege overschrijding van de maximale bouwhoogte van bijgebouwen van 2,70 m in strijd is met het bestemmingsplan.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte vanwege strijd met redelijke eisen van welstand een omgevingsvergunning heeft geweigerd voor het plaatsen van een kap op de garage op het perceel. Hiertoe voert hij aan dat het door hem ingebrachte deskundigenrapport aantoont dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, dat bij de beoordeling aan redelijke eisen van welstand dient te worden getoetst aan gebieds- en objectcriteria uit de welstandsnota en dat er geen deugdelijke motivering aan het welstandsadvies ten grondslag is gelegd.
3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1), mogen burgemeester en wethouders aan een welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat burgemeester en wethouders het niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag hebben mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies voorts in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders, indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een bericht overlegt van een andere deskundige, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota in acht te nemen criteria.
3.2.    Anders dan [appellant] betoogt is niet gebleken dat het bouwplan niet in een vergadering van de welstandscommissie is besproken, nu de welstandscommissie op 28 maart 2011 een welstandsadvies heeft uitgebracht. De welstandscommissie heeft het bouwplan blijkens het welstandsadvies getoetst aan de in de welstandsnota opgenomen gebiedsgerichte criteria. Volgens die criteria staat het beheer van het afwisselende straatbeeld centraal. Hierbij dient onder meer naar samenhang te worden gezocht, die ontstaat door spel van herhaling en afwisseling in ritmiek. Verbijzondering wordt slechts beperkt toelaatbaar geacht. Voorts is een heldere keuze voor een hoofdvolume ten opzichte van aan- en uitbouwen van belang. De welstandscommissie heeft op basis van die criteria aan haar negatieve welstandsadvies ten grondslag gelegd dat de karakteristieke variatie in vrijstaande hoofdmassa's en ondergeschikte aanbouwen alsmede het doorzicht naar het groene achtergebied door het bouwplan worden verstoord. De welstandscommissie heeft hiermee gemotiveerd uiteengezet waarom het bouwplan niet voldoet aan de relevante criteria uit de welstandsnota. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft derhalve geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het door het college gevolgde welstandsadvies in strijd is met de in de welstandsnota opgenomen criteria. Het advies bevat evenmin naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken, dat het college dit niet, of niet zonder meer, aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Dat het welstandsadvies, zoals [appellant] betoogt, kort is en in het door [appellant] overlegde deskundigenrapport een andere visie wordt gegeven op het bouwplan door te stellen dat het plaatsen van een kap op de garage het contrast in hoogte verzacht, brengt op zichzelf niet mee dat het advies van de commissie niet deugdelijk is.
Het betoog faalt.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college had moeten afwijken van het bestemmingsplan door het toepassen van artikel 4, aanhef en vierde lid, van de bij het Bor behorende Bijlage II, nu het college geen aanvullende beleidsnotitie heeft opgesteld voor het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º van de Wabo. Hiertoe voert hij aan dat het college bij de weigering toepassing te geven aan die bevoegdheid ten onrechte de sneltoetscriteria uit de welstandsnota heeft gebruikt.
4.1.    Het college heeft aan zijn besluit om geen toepassing te geven aan voormelde afwijkingsbevoegdheid ten grondslag gelegd dat de Ouddiemerlaan in het bestemmingsplan is aangeduid als een beeldbepalende wand, dat vanuit stedenbouwkundig oogpunt wordt gestreefd naar behoud van het beeldbepalende karakter van de bebouwing, dat een onderdeel van dit karakter de variatie is in bouwvormen en woningtypen en dat een kap op de garage afbreuk doet aan deze variatie. Daarnaast is door het college in aanmerking genomen dat door een hogere bouwhoogte de lichttoetreding op gronden met de bestemming "Erven" ongewenst wordt beperkt. Hierbij heeft het college aansluiting gezocht bij de in de welstandsnota opgenomen sneltoetscriteria waarin voor erven een maximale bouwhoogte van 3 m en een maximaal bebouwingsoppervlakte van 50% met een maximum van 50 m² aan bebouwing is opgenomen, zodat lichttoetreding tot deze gronden mogelijk is. Gelet hierop is in hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd geen grond te vinden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college op goede gronden heeft besloten geen gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheid. Dat het college daarbij betekenis heeft toegekend aan de sneltoetscriteria opgenomen in de welstandsnota, betekent, gezien het vorenstaande, niet dat aan de weigering om van het bestemmingsplan af te wijken geen planologisch relevante motieven ten grondslag zijn gelegd. Voorts brengt het ontbreken van beleid inzake toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo niet mee dat reeds daarom omgevingsvergunning moet worden verleend.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel    w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2012
374-736.