201200981/1/A3.
Datum uitspraak: 5 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te 's-Hertogenbosch,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 december 2011 in zaak nr. 11/447 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een vergunning voor een standplaats op het perceel [locatie] te 's-Hertogenbosch afgewezen.
Bij besluit van 18 januari 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.W.G.M. Christophe, werkzaam bij de gemeente 's-Hertogenbosch, is verschenen.
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Huisvestingswet, voor zover thans van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder woonruimte mede begrepen een standplaats.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, voor zover thans van belang, stelt de gemeenteraad een huisvestingsverordening vast, indien het naar het oordeel van de gemeenteraad noodzakelijk is regelen te stellen met betrekking tot het in gebruik nemen of geven van woonruimte.
Ingevolge artikel 5, eerste volzin, kan de gemeenteraad, voor zover dat in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte noodzakelijk is, in de huisvestingsverordening woonruimte aanwijzen die niet voor bewoning in gebruik mag worden genomen of gegeven, indien voor het in gebruik nemen daarvan geen huisvestingsvergunning is verleend.
Ingevolge artikel 2.2.1 van de Huisvestingsverordening 2005 gemeente 's-Hertogenbosch (hierna: de Verordening) is het bepaalde in paragraaf 2.2 uitsluitend van toepassing op huurstandplaatsen met woonwagens in de gemeente 's-Hertogenbosch.
Ingevolge artikel 2.2.2 is het verboden zonder vergunning van het college met een woonwagen een standplaats, aangewezen in artikel 2.2.1, in gebruik te nemen.
2. De gemeente 's-Hertogenbosch heeft met woningcorporaties, waaronder stichting Zayaz, een convenant woonruimteverdeling 's-Hertogenbosch 2003 (hierna: het convenant) gesloten. Hierin zijn afspraken geformuleerd met betrekking tot de aanbodgerichte verdeling van vrijgekomen woonruimte. Zayaz is verhuurster van standplaatsen waaronder die in geding. Op 16 februari 2009 heeft Zayaz met [appellant] een overeenkomst gesloten voor de verhuur van de standplaats op het perceel [locatie]. Vervolgens heeft Zayaz bij brief van 29 maart 2010 aan [appellant] gemeld dat deze huurovereenkomst nietig wordt geacht, aangezien naar voren is gekomen dat [appellant] niet beschikte over een standplaatsvergunning.
3. [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat het college door het sluiten van het convenant met woningcorporaties, waaronder Zayaz, zijn bevoegdheid om standplaatsvergunningen te verlenen aan die corporaties heeft overgedragen. Immers volgt uit een voetnoot in het convenant dat dit ook ziet op de verdeling van woonwagenstandplaatsen. Voorts doet [appellant] een beroep op het vertrouwensbeginsel, aangezien hem niet duidelijk was dat naast Zayaz het college bevoegd is om al dan niet standplaatsvergunningen te verlenen.
3.1. In weerwil van wat [appellant] betoogt, volgt uit het convenant dat dit uitsluitend ziet op de verhuur van huurwoningen door woningcorporaties. Hetgeen in het convenant is vermeld, doet niet af aan het feit dat op grond van artikel 2.2.2 van de Verordening voor het in gebruik nemen van een standplaats een standplaatsvergunning van het college verplicht is. Anders dan [appellant] wil, is Zayaz derhalve niet bevoegd tot verlening van standplaatsvergunningen. Evenmin heeft het college op enigerlei wijze het vertrouwen opgewekt dat Zayaz bevoegd was voor hem standplaatsvergunningen te verlenen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat niet naar voren is gekomen dat het college handelingen heeft verricht waardoor aan [appellant] een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt. Uit het feit dat [appellant] een huurovereenkomst heeft gesloten met Zayaz, mocht hij niet afleiden dat hiermee tevens een standplaatsvergunning was verleend. Te minder daar Zayaz bij brief van 29 maart 2010 [appellant] heeft gemeld dat zij de huurovereenkomst nietig acht.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Roemers w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2012