ECLI:NL:RVS:2012:BY5074

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203911/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • D.A.B. Montagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ontheffing en bouwvergunning voor restaurantuitbreiding in Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 maart 2012, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond werd verklaard. Het college had op 8 juni 2011 ontheffing en een bouwvergunning verleend voor het vergroten van een restaurant op het perceel [locatie] te Den Haag. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid ontheffing van het bestemmingsplan had kunnen verlenen, maar [appellant] was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Raad van State heeft de zaak op 5 december 2012 behandeld. Tijdens de zitting op 24 oktober 2012 waren zowel [appellant], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, als vertegenwoordigers van het college aanwezig. De Raad overwoog dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan vanwege de overschrijding van het bruto-vloeroppervlak, maar dat het college op basis van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening ontheffing had verleend. [appellant] betoogde dat het college niet in redelijkheid ontheffing kon verlenen, omdat het bouwplan niet in overeenstemming zou zijn met de gemeentelijke nota Horeca 2010-2015.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanknopingspunten had gevonden voor het oordeel dat het college in strijd met de nota had gehandeld. Het bouwplan betrof een inpandige verbouwing, waardoor de eisen van de nota niet van toepassing waren. Ook het betoog van [appellant] over de parkeerbehoefte werd verworpen, omdat het college had aangetoond dat de parkeerdruk niet zou toenemen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201203911/1/A1.
Datum uitspraak: 5 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 maart 2012 in zaak nr. 11/5815 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] ontheffing en bouwvergunning verleend voor het vergroten van het restaurant op het perceel [locatie] te Den Haag (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 7 maart 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Yildirim, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
1.    Vast staat dat het bouwplan vanwege overschrijding van het bruto-vloeroppervlak in strijd is met het bestemmingsplan. Teneinde het bouwplan mogelijk te maken, heeft het college daarvan met toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro ontheffing verleend.
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college voor het bouwplan niet in redelijkheid ontheffing van het bestemmingsplan kon verlenen. Daartoe voert hij aan dat het bouwplan niet in overeenstemming is met de gemeentelijke nota Horeca 2010-2015.
2.1.    Volgens paragraaf 1.2 van Deel 2 van de nota "Toekomstvisie Horeca 2010-2015, Den Haag, Culinaire Stad" (hierna: nota Horeca 2010-2015), wordt uitbreiding van de exploitatie, zowel publieke als niet publieke ruimte, in beginsel toegestaan voor zover de uitbreiding inpandig (binnen de bestaande bebouwing) wordt gerealiseerd. Daarbij moet worden voldaan aan alle eisen van de Drank- Horecawet en de vereisten zoals deze in de bouwvergunning worden opgenomen. Als de uitbreiding niet inpandig kan worden gerealiseerd, is uitbreiding van de exploitatie in beginsel niet mogelijk. Uitzonderingen zijn mogelijk - mits een bestemmingsplan dit toelaat - indien de aanvrager kan aantonen dat met de gewenste uitbreiding geen extra druk op het woon- en leefklimaat ontstaat, dan wel de openbare orde en veiligheid niet in het geding komt. Als voorwaarde wordt gesteld dat de uitbreiding maximaal 20% van het bruto-vloeroppervlak mag beslaan en de totale uitbreiding nooit meer dan 200 m² bruto-vloeroppervlak bedraagt.
2.2.    In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het college heeft gehandeld in strijd met de nota Horeca 2010-2015. Anders dan [appellant] betoogt, ziet het bouwplan alleen op een inpandige verbouwing waarbij de scheidingswand tussen het restaurant- en keukengedeelte en de achterruimte die voor opslag wordt gebruikt, wordt weggebroken. Nu het bouwplan een inpandige uitbreiding betreft, is de onder paragraaf 1.2 van Deel 2 van de nota Horeca 2010-2015 gestelde eis dat de uitbreiding maximaal 20% van het bruto-vloeroppervlak mag beslaan en de totale uitbreiding nooit meer dan 200 m² bruto-vloeroppervlak bedraagt, niet van toepassing aangezien die eis, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, slechts betrekking heeft op buitenpandige uitbreidingen. Dat de uitbreiding van het restaurant volgens [appellant] niet voldoet aan de in de nota Horeca 2010-2015 opgenomen eis dat de focus voor toevoeging van horeca in de wijken op de winkelgebieden/winkelstraten en kleinschaliger verblijfspleinen ligt, nu het restaurant aan de buitenzijde van de wijk is gelegen, betekent gezien paragraaf 6.3 van de nota Horeca 2010-2015 niet dat de overige gebieden van horecamogelijkheden worden uitgesloten. Het college heeft zich in dit verband in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, waar passend en zonder dat de leefbaarheid in het nauw komt, er mogelijkheden zijn voor kleinschalige horecalocaties met een wijkverzorgend karakter en ruimte voor terrassen. Het restaurant past binnen dit beleid. Bovendien is het een bestaand restaurant, waarbij de gevraagde uitbreiding de zichtbaarheid van het restaurant in de omgeving verhoogt. Het magazijn is goed bereikbaar vanaf de dwarsstraat, waardoor de doorstroomfunctie van de Laan van Wateringse Veld niet wordt verstoord bij het laden en lossen ten behoeve van het restaurant en het gedeelte dat bij het restaurant wordt betrokken wordt nauwelijks voor andere functies gebruikt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college gelet op het vorenstaande in redelijkheid ontheffing van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen.
Het betoog faalt.
3.    [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid ontheffing voor het bouwplan op grond van artikel 2.5.30, vierde lid, van de Bouwverordening gemeente Den Haag heeft kunnen verlenen. Daartoe voert hij aan dat het bouwplan voorziet in onvoldoende parkeerbehoefte.
3.1.    Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening gemeente Den Haag (hierna: de Bouwverordening), moet, indien de ligging of de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, volgens de geldende vastgestelde parkeernormen en de bijbehorende kaart.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder a, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en het derde lid voor zover op andere wijze in het nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
3.2.    Het college heeft ingevolge artikel 2.5.30, vierde lid, aanhef en onder a, ontheffing verleend van het in de in het eerste lid gestelde eis, nu de parkeerbehoefte niet tot een toename van de parkeerdruk zal leiden door dubbel gebruik in verband met de nabijgelegen zorgfunctie die alleen overdag open is. Tevens heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het gaat om een kleinschalige wijkverzorgende horecavoorziening waarnaar de meeste bezoekers op een andere wijze dan met een auto zullen komen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de parkeerruimte ter plaatse en toegenomen autogebruik aan de verlening van ontheffing in de weg staan. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen van de in artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening genoemde norm.
Ten aanzien van het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel vanwege het afwijzen van zijn aanvraag voor het uitbreiden van zijn restaurant wegens strijd met de parkeernorm, heeft de rechtbank terecht overwogen dat, nu het in die aanvraag ging om meer parkeerplaatsen dit beroep reeds daarom niet slaagt.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2012
374-736.