201206438/2/R1.
Datum uitspraak: 27 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Nederweert,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gremo Holding B.V., gevestigd te Nederweert, en andere,
verzoekers,
de raad van de gemeente Nederweert,
verweerder.
Bij besluit van 24 april 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert, 1e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] en Gremo Holding en andere beroep ingesteld. [verzoeker sub 1] en Gremo Holding en andere hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 6 november 2012, waar Gremo Holding en andere, vertegenwoordigd door mr. G.L.C.C. van den Waardenburg, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.J.P. Philips, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen, werkzaam bij Verkoijen Juridisch Advies, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Fixet Heynen, vertegenwoordigd door mr. M.M. Breukers, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, als partij gehoord.
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het verzoek van [verzoeker sub 1]
2. [verzoeker sub 1] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen" en de aanduidingen "specifieke vorm van agrarisch met waarden - betonwarenbedrijf/detailhandel bouwmaterialenhandel" en "laad- en losplaats" voor het perceel aan de [locatie]. [verzoeker sub 1] beoogt met zijn verzoek onomkeerbare ontwikkelingen ten gevolge van de inwerkingtreding van dit plandeel te voorkomen. [verzoeker sub 1] betoogt dat in het plan ten onrechte niet is geregeld dat het laden en lossen van het bedrijf gevestigd op het perceel aan de [locatie] aan de achterkant van het bedrijf dient plaats te vinden. Volgens [verzoeker sub 1] zal dit leiden tot overlast waartegen niet kan worden opgetreden zolang het plan niet wordt geschorst.
2.1. Dat [verzoeker sub 1] thans overlast ondervindt van het laden en lossen op het perceel aan de [locatie] betekent niet dat sprake is van onverwijlde spoed. [verzoeker sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze overlast zodanig is dat niet kan worden gewacht tot afhandeling van het geschil in de hoofdzaak. De inwerkingtreding van het plandeel leidt voorts niet tot onomkeerbare gevolgen, nu een eventuele vernietiging van het plandeel in de bodemprocedure tot gevolg heeft dat tegen het laden en lossen alsnog handhavend kan worden opgetreden. Voor zover [verzoeker sub 1] betoogt dat zijn lopende verzoek om handhaving wordt belemmerd door de inwerkingtreding van het plandeel, leidt dit evenmin tot het oordeel dat sprake is van onverwijlde spoed. [verzoeker sub 1] kan na een eventuele vernietiging van het plandeel een nieuw verzoek om handhaving indienen. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Het verzoek van Gremo Holding en andere
3. Gremo Holding en andere richten zich tegen artikel 3, lid 3.5, aanhef en onder i, en lid 3.6.1, aanhef en onder f, van de planregels. Gremo Holding en andere beogen met hun verzoek onomkeerbare ontwikkelingen ten gevolge van de inwerkingtreding van deze planregels te voorkomen.
3.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.5, aanhef en onder i, van de planregels wordt tot een met de bestemming "Agrarisch" strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening in ieder geval gerekend het gebruik van de binnen hetzelfde bouwvlak van een veehouderij gelegen agrarische bedrijfswoning als burgerwoning. Dit verbod geldt niet voor bewoningssituaties die reeds op 1 september 2007 bestaand waren dan wel voor situaties waarvoor na 1 september 2007 een persoonsgebonden beschikking is verleend.
Ingevolge lid 3.6.1, aanhef en onder f, kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3, lid 3.5, onder i, en toestaan dat de agrarische bedrijfswoning wordt gebruikt voor bewoning door burgers, onder de voorwaarden dat:
1. de bewoning is aangevangen na 1 september 2007;
2. de woning geen onevenredige milieubelemmeringen ondervindt op de aspecten geluid, trilling, fijnstof of verkeer;
3. Er geen (extra) hinder of belemmering wordt veroorzaakt voor omliggende bedrijven.
3.2. Vast staat dat het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 21 augustus 2012 met toepassing van artikel 3, lid 3.6.1, aanhef en onder f, van de planregels een omgevingsvergunning heeft verleend waarmee het mogelijk is gemaakt dat de bedrijfswoning op het perceel Hennesweg 43 als burgerwoning wordt gebruikt. Voorts staat vast dat Gremo Holding rechtsmiddelen tegen dit besluit heeft aangewend.
Gremo Holding heeft toegelicht dat hij door schorsing van artikel 3, lid 3.5, aanhef en onder i, en lid 3.6.1, aanhef en onder f, van de planregels wil voorkomen dat het besluit van 21 augustus 2012 aan deze regels wordt getoetst. Gremo Holding en andere hebben voorts toegelicht dat hun belang erin is gelegen te voorkomen dat door de verleende omgevingsvergunning de bedrijfsvoering van het op het perceel [locatie 2] gevestigde varkensbedrijf wordt belemmerd. In voormeld artikel is evenwel geregeld dat een dergelijke omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien geen extra hinder of belemmering wordt veroorzaakt voor de omliggend bedrijven. Gelet hierop acht de voorzitter de vrees van Gremo Holding en andere dat de huidige bedrijfsvoering van het varkensbedrijf niet kan worden voortgezet wegens de verleende omgevingsvergunning ongegrond. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Schaaf
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2012