ECLI:NL:RVS:2012:BY4690

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201210425/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H.H.C. Visser
  • R. van Dijken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel

In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 30 oktober 2012, waarin het beroep tegen het voortduren van een vrijheidsontnemende maatregel ongegrond werd verklaard. De rechtbank had eerder op 4 september 2012 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan de vreemdeling, welke maatregel nadien werd voortgezet. De vreemdeling stelde dat er sprake was van een ernstige schending van de eisen van een goede procesorde en fundamentele rechtsbeginselen, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om van een eerlijk proces te spreken. De Afdeling verklaarde zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen, omdat er geen hoger beroep openstond tegen de uitspraak van de rechtbank op basis van de Vreemdelingenwet 2000. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 november 2012, met de ondertekening van mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, en mr. R. van Dijken, ambtenaar van staat.

Uitspraak

201210425/1/V4.
Datum uitspraak: 23 november 2012
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 30 oktober 2012 in zaak nr. 12/31657 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2012 is aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd, die nadien is voortgezet. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 oktober 2012 heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, staat in afwijking van artikel 47, eerste lid, van de Wet op de Raad van State geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit of handeling op grond van artikel 6, eerste lid, van de Vw 2000.
Ingevolge artikel 95, eerste lid, staat, in afwijking van artikel 84, aanhef en onder a, tegen de uitspraak van de rechtbank, bedoeld in artikel 94, derde lid, hoger beroep open bij de Afdeling.
2. Het door de vreemdeling ingestelde beroep is een beroep in de zin van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000, gericht tegen het voortduren van een vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000. De uitspraak van de rechtbank van 30 oktober 2012 is gedaan op dit beroep en is derhalve een uitspraak, als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000. Hiertegen staat, anders dan bij een uitspraak als vermeld in artikel 95, eerste lid, van deze wet geen hoger beroep open bij de Afdeling.
3. Voor kennisneming van een appel in weerwil van het bepaalde bij artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan grond bestaan, indien sprake is van ernstige schending van de eisen van een goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is. Hetgeen de vreemdeling te dien aanzien heeft aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat daarvan sprake is.
4. De Afdeling is kennelijk onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
lid van de enkelvoudige kamer w.g. Van Dijken
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2012
595.
Verzonden: 23 november 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser