ECLI:NL:RVS:2012:BY4464

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105915/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage in persoonsgegevens en de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van J.J. Spijkers tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 12 april 2011 zijn beroep ongegrond verklaarde. Spijkers had verzocht om inzage in documenten met betrekking tot zijn persoonsgegevens, maar de minister van Defensie had dit verzoek gedeeltelijk afgewezen. De minister verklaarde dat de documenten die Spijkers wilde inzien, zich bevonden in het Nationaal Archief en dat niet alle documenten die hem betreffende persoonsgegevens bevatten, beschikbaar waren. De rechtbank oordeelde dat de minister op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) niet verplicht was om inzage te verlenen, maar dat het verstrekken van afschriften van de documenten voldoende was.

Tijdens de zitting op 14 juni 2012 werd de zaak behandeld, waarbij Spijkers zelf aanwezig was en de minister vertegenwoordigd werd door zijn advocaat en medewerkers van het ministerie. Spijkers betoogde dat zijn verzoek om inzage betrekking had op alle documenten die zijn persoonsgegevens bevatten, ongeacht waar deze zich bevonden. Hij stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het verstrekken van afschriften een adequate manier was om aan zijn verzoek te voldoen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Wbp geen recht op inzage in stukken waarin persoonsgegevens zijn opgenomen, voorziet. De Afdeling bevestigde dat het verstrekken van afschriften van de documenten een adequate manier was om te voldoen aan de verzoeken van Spijkers. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201105915/1/A3.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
J.J. Spijkers, wonend te Culemborg,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 12 april 2011 in zaak nr. 10/2287 in het geding tussen:
Spijkers
en
de minister van Defensie.
Procesverloop
Bij besluiten van 22 mei 2009 en 30 september 2009 heeft de minister een verzoek van Spijkers om inzage in documenten met hem betreffende persoonsgegevens gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 19 mei 2010 heeft de minister het door Spijkers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 april 2011 heeft de rechtbank het door Spijkers daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Spijkers hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2012, waar Spijkers, in persoon, en de minister, vertegenwoordigd door mr. E.C. Pietermaat, advocaat te Den Haag, en mr. J.J. Buirma en mr. H.J.M.R. van den Ende, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
a. persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
b. verwerking van persoonsgegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens;
(…)
d. verantwoordelijke: de natuurlijke persoon, rechtspersoon of ieder ander die of het bestuursorgaan dat, alleen of tezamen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt;
(…)
f. betrokkene: degene op wie een persoonsgegeven betrekking heeft.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, heeft de betrokkene het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
Ingevolge het tweede lid bevat, indien zodanige gegevens worden verwerkt, de mededeling een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens.
Ingevolge artikel 43, aanhef en onder e, kan de verantwoordelijke artikel 35 buiten toepassing laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.
2.    Naar aanleiding van het verzoek om inzage van Spijkers van 21 januari 2009 heeft de minister bij brief van 24 maart 2009 te kennen gegeven dat twee inventarisaties plaats zullen vinden, aangezien de collectie archiefbescheiden Spijkers-Ovaa meer documenten bevat dan slechts het persoonsdossier van Spijkers en zich buiten deze collectie eveneens documenten bevinden met hem betreffende persoonsgegevens. De minister heeft het verzoek zo opgevat dat dit betrekking heeft op documenten die bij het Nationaal Archief in bewaring zijn gegeven. Bij de eerste inventarisatie is aan de hand van een inventarislijst bepaald welke documenten tot het persoonsdossier van Spijkers kunnen worden gerekend waarna die documenten zijn beoordeeld in het kader van de Wbp. Bij de tweede inventarisatie zijn de overige, niet op de inventarislijst vermelde, documenten verzameld en beoordeeld. Bij besluiten van 22 mei 2009 en 30 september 2009 heeft de minister het grootste gedeelte van de tot het persoonsdossier behorende documenten verstrekt waarbij op enkele documenten persoonlijke aantekeningen zijn weggelakt. Verder heeft de minister de verstrekking van enkele documenten geweigerd op grond van artikel 43, aanhef en onder e, van de Wbp.
3.    Spijkers betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zijn verzoek van 21 januari 2009 betrekking heeft op alle documenten behorende tot zijn persoonsdossier ongeacht de verblijfplaats en niet slechts, zoals de minister het verzoek heeft opgevat, op documenten die zich bevinden in het Nationaal Archief. Het gaat Spijkers om alle documenten die hem betreffende persoonsgegevens bevatten met inbegrip van het volledig medisch en administratief-medisch dossier van het Ministerie van Binnenlandse Zaken dat zich in het Nationaal Archief bevindt. Voorts voert Spijkers aan dat de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2011 in zaak nr.
201005110/1/H3ten onrechte het verschaffen van kopieën dan wel de afschriften van de documenten waarin zijn persoonsgegevens zijn opgenomen een adequate wijze van verstrekking van hem betreffende persoonsgegevens heeft geacht, aangezien de Afdeling in die zaak met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kennis heeft genomen van de door de minister vertrouwelijk overgelegde documenten. Inzage in hem betreffende persoonsgegevens is van belang voor het beoordelen van de aard en omvang van misleiding door het Ministerie van Defensie, aldus Spijkers.
3.1.        De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2011 in zaak nr.
201005110/1/H3overwogen dat de Wbp niet voorziet in een recht op inzage in stukken waarin persoonsgegevens zijn opgenomen. Gegeven het aan de Wbp ten grondslag liggende transparantiebeginsel is inzage in stukken waarin persoonsgegevens zijn opgenomen eerst aan de orde indien niet op andere wijze adequaat kan worden voorzien in kennisgeving van die persoonsgegevens dan wel in mededeling van de herkomst daarvan, behoudens toepasselijkheid van de in artikel 43 van de Wbp vervatte weigeringsgronden. Met de rechtbank acht de Afdeling het verschaffen van afschriften van de documenten waarin persoonsgegevens van Spijkers zijn opgenomen, een adequate wijze van verstrekking van hem betreffende persoonsgegevens. De minister was op grond van de Wbp niet gehouden om daarnaast inzage in de documenten te verlenen. Voor zover Spijkers stelt dat de minister, afgezien van de geweigerde documenten, ook overigens niet alle zich in het Nationaal Archief bevindende documenten met hem betreffende persoonsgegevens heeft verstrekt, heeft hij dit niet aannemelijk gemaakt. Voorts heeft Spijkers geen gronden aangevoerd tegen de weigering om enkele documenten te verstrekken op grond van artikel 43, aanhef en onder e, van de Wbp, zodat aangenomen mag worden dat hij zich evenmin verzet tegen het onthouden van inzage in deze documenten.
Het betoog faalt.
3.2.        Nu de minister bij besluiten van 27 september 2010 en 8 oktober 2010 alsnog heeft beslist op de verzoeken van Spijkers om inzage in documenten met hem betreffende persoonsgegevens daterend van na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst van 29 november 2002 die zich bevinden op het Ministerie van Defensie en de documenten met hem betreffende persoonsgegevens berustend bij KPMG, behoeft het betoog dat ziet op de reikwijdte van het verzoek van 21 januari 2009 geen bespreking. Immers, indien dit betoog zou slagen, zou dit slechts kunnen leiden tot een opdracht aan de minister om alsnog te beslissen over de kennisneming van documenten die zich niet in het Nationaal Archief bevinden. Bij een dergelijke opdracht heeft Spijkers geen belang, nu de minister daarover intussen alsnog heeft beslist.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en dr. M.W.C. Feteris, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. mr. D.A.C. Slump    w.g. Neuwahl
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012
176-697.