201112436/1/R2.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1), beiden wonend te Loenen, gemeente Apeldoorn,
2. de stichting Stichting Gelderse Milieufederatie (hierna: GMF), gevestigd te Arnhem, en anderen,
de raad van de gemeente Apeldoorn,
verweerder.
Bij besluit van 6 oktober 2011, kenmerk 95-2011, heeft de raad het bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid herziening 3" en het bestemmingsplan "Geluidzone Kieveen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en GMF en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en GMF en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2012, waar [appellant sub 1] en GMF en anderen, vertegenwoordigd door [appellante sub 1B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. W.L. Weskamp, ing. O. Cevaal en M. Tuk, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord het college van gedeputeerde staten van Gelderland, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, en Sonac Loenen BV, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ozinga, advocaat te Den Haag.
1. Om vaststelling van het bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid herziening 3" mogelijk te maken heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) bij besluit van 1 juni 2011 krachtens artikel 23 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: de Provinciale Verordening) besloten om artikel 19.1 van de Provinciale Verordening buiten toepassing te laten voor voornoemd bestemmingsplan.
2. Bij het bestreden besluit heeft de raad besloten gebruik te maken van het besluit van het college van 1 juni 2011 en heeft hij de bestemmingsplannen "Stuwwalrand Parkzone Zuid herziening 3" en "Geluidzone Kieveen" vastgesteld. Deze bestemmingsplannen voorzien in het verleggen van de bestaande geluidzone rond het bedrijventerrein Kieveen.
3. [appellant sub 1] richt zich in beroep tegen het besluit van het college alsmede tegen de vaststelling van het bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid herziening 3".
GMF en anderen hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college en tegen de vaststelling van beide bestemmingsplannen.
4. De raad stelt dat niet is aangetoond of [appellant sub 2A] bevoegd is om namens GMF, [appellant sub 2B], [appellant sub 2C] en [appellant sub 2D] beroep in te stellen.
4.1. De Afdeling overweegt dat in het beroepschrift staat dat [appellant sub 2A] mede namens GMF, [appellant sub 2B], [appellant sub 2C] en [appellant sub 2D] beroep indient. [appellant sub 2A] heeft daartoe toereikende machtigingen overgelegd. Gelet hierop was [appellant sub 2A] bevoegd het beroepschrift namens hen in te dienen en is het beroep in zoverre ontvankelijk.
5. De raad betoogt dat [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C] en [appellant sub 2D] niet als belanghebbenden bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt, omdat hun woningen aan de Hoofdweg niet binnen de geluidzone liggen en de afstand tussen de woningen en de geluidzone te groot is.
5.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
5.2. [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C] en [appellant sub 2D] wonen onderscheidenlijk aan de [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4]. De bestemmingsplannen voorzien in een wijziging van een gedeelte van de geluidzone rond het bedrijventerrein Kieveen, maar maken geen uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk. De wijziging van de geluidzone is niet voorzien in de richting van de woningen van [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C] en [appellant sub 2D]. Gelet op de aard en de omvang van de ruimtelijke ontwikkeling die met de bestemmingsplannen mogelijk wordt gemaakt, is de afstand tot hun woningen te groot om te kunnen spreken van een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. Voorts hebben zij geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. De conclusie is dat [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C] en [appellant sub 2D] geen belanghebbenden bij het bestreden besluit, voor zover het de vaststelling van de bestemmingsplannen betreft, zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en om die reden zijn zij evenmin belanghebbenden bij het besluit van het college, zodat zij daartegen ingevolge ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro, geen beroep kunnen instellen.
Het beroep van GMF en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C] en [appellant sub 2D], is dan ook niet-ontvankelijk. Het beroep van GMF en anderen zal hierna worden aangeduid als het beroep van GMF.
6. De raad betoogt dat [appellant sub 1] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit, voor zover het de vaststelling van het bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid herziening 3" betreft, vanwege de ligging van de woning [locatie 5] buiten de geluidzone en de afstand tot de geluidzone.
Ook heeft [appellant sub 1] volgens de raad geen belang bij het aanvechten van het besluit van het college, omdat [appellant sub 1] op een afstand woont van ongeveer 520 meter van het stiltebeleidsgebied alwaar als gevolg van het bestreden bestemmingsplan de in het provinciaal beleid bepaalde norm voor niet gebiedseigen geluidsbelasting van 40 decibel zal worden overschreden.
6.1. Ter zitting is vast komen te staan dat het perceel van [appellant sub 1] in het zuiden grenst aan het plangebied van het bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid herziening 3" en dat een klein deel van het perceel deel uitmaakt van het plangebied waaraan de aanduiding "geluidzone - industrie" is toegekend. Reeds hierom is de Afdeling van oordeel dat [appellant sub 1] als belanghebbende bij het bestreden besluit, voor zover daarbij het bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid herziening 3" is vastgesteld, in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
6.2. Het systeem van geconcentreerde rechtsbescherming brengt met zich dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan en het besluit van het college voor de mogelijkheid van beroep als één besluit moeten worden aangemerkt. Als gevolg van de verruiming van de bestaande geluidzone zoals vastgelegd in het bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid herziening 3" komt deze zone over een groter deel van het op grond van provinciaal beleid aangeduide stiltebeleidsgebied te liggen als gevolg waarvan de norm van 40 decibel voor niet gebiedseigen geluidsbelasting wordt overschreden. Daardoor kan niet voldaan worden aan het bepaalde in artikel 19.1 van de Provinciale Verordening. Nu het besluit van het college ziet op het krachtens artikel 23 van de Provinciale Verordening (hardheidsclausule) buiten toepassing laten van artikel 19.1 van de Provinciale Verordening voor voornoemd bestemmingsplan, is de Afdeling van oordeel dat [appellant sub 1] ook als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt bij het besluit van het college.
6.3. Gelet op hetgeen is overwogen in 6.1 en 6.2 is het beroep van [appellant sub 1] geheel ontvankelijk.
7. De raad betoogt dat de beroepsgronden van GMF over de zoekzone wonen, het Gelders Milieu Plan 4 en de onbevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om de aanvraag om toepassing te geven aan de hardheidsclausule in te dienen buiten beschouwing dienen te worden gelaten, omdat deze gronden niet in de zienswijzen naar voren zijn gebracht.
7.1. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de zienswijzenprocedure tegen de aanvraag van het college van burgemeester en wethouders om toepassing te geven aan de Provinciale Verordening opgenomen hardheidsclausule naar voren zijn gebracht. De Afdeling merkt hierbij op dat ingevolge artikel 3:10, eerste lid, van de Awb afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald. In de Wro, de Awb, de Provinciale Verordening noch in enige andere wettelijke bepaling of besluit is bepaald dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, als bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb, van toepassing is op de totstandkoming van de toepassing van de hardheidsclausule. De zienswijzenprocedure is dan ook niet gevolgd als toepassing van de openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb.
GMF heeft in de zienswijze tegen de ontwerpplannen bezwaren geuit tegen de geluidzone. Omdat de plannen in niet meer voorzien dan de geluidzone, is de zienswijze gericht tegen de bestemmingsplannen in het geheel. In beroep heeft zij een nadere motivering ten grondslag gelegd aan de in de zienswijze geuite bezwaren. Er is daarom geen reden om de beroepsgronden met betrekking tot de zoekzone wonen en het Gelders Milieu Plan 4 niet bij de beoordeling van het beroep te betrekken.
De aanvraag van het college van burgemeester en wethouders om ten behoeve van de bestemmingsplannen toepassing te geven aan de hardheidsclausule heeft ter inzage gelegen. GMF heeft daartegen een zienswijze ingediend. De beroepsgrond over de bevoegdheid betreft een nadere onderbouwing van het beroep tegen het besluit waarbij de hardheidsclausule is toegepast, zodat geen aanleiding bestaat deze beroepsgrond buiten beschouwing te laten.
Toepassing hardheidsclausule
8. GMF voert aan dat de aanvraag om toepassing te geven aan de hardheidsclausule ten onrechte is ingediend door het college van burgemeester en wethouders.
8.1. Ingevolge artikel 23 van de Provinciale Verordening kan het college van gedeputeerde staten bepalingen in hoofdstuk 2 tot en met 17 van de verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voorzover strikte toepassing van die bepalingen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Ingevolge artikel 24.1 van de Provinciale Verordening, voor zover hier van belang, geschiedt, indien op grond van deze verordening ontheffing kan worden verleend, dit met inachtneming van dit artikel.
Ingevolge artikel 24.2 wordt een aanvraag om ontheffing ingediend door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van het besluit waarvoor ontheffing wordt aangevraagd.
8.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 juni 2012 in zaak nr.
201110671/1/R1) is het college van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 160, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet bevoegd beslissingen van de raad voor te bereiden en uit te voeren. De aanvraag om toepassing te geven aan de hardheidsclausule maakt naar het oordeel van de Afdeling deel uit van de voorbereiding van een beslissing van de raad als bedoeld in dat artikelonderdeel. Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat de raad in het verweerschrift heeft gesteld dat het college van burgemeester en wethouders als dagelijks bestuur op grond van het mandatenbesluit bevoegd was om de aanvraag in te dienen. Het betoog faalt.
9. [appellant sub 1] betoogt dat het besluit van het college in strijd is met de kernkwaliteiten van het gebied.
9.1. Ingevolge artikel 19.1 van de Provinciale Verordening, voor zover hier van belang, worden in een gebied binnen de EHS in een bestemmingsplan geen bestemmingen toegestaan waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied, zoals aangegeven in de streekplanuitwerking 'Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur' significant worden aangetast.
9.2. Ter zitting heeft [appellant sub 1] toegelicht dat zij met haar betoog doelt op de kernkwaliteiten van het waardevolle landschap waarin het plangebied en de omgeving daarvan zijn gelegen. In artikel 21.2 van de Provinciale Verordening is bepaald dat in gebieden binnen een nationaal landschap, met de aanduiding waardevol landschap, slechts bestemmingen worden toegestaan, voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied, zoals vastgelegd in de streekplanuitwerking 'Kernkwaliteiten waardevolle landschappen' behouden of versterken. De Afdeling overweegt dat het besluit van 1 juni 2011 als zodanig niet is strijd kan zijn met deze kernkwaliteiten, omdat het college daarin alleen besloten heeft om artikel 19.1 van de Provinciale Verordening buiten toepassing te laten voor het bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid herziening 3". Nu het besluit van het college voorafgaat aan het besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan, begrijpt de Afdeling het beroep op dit punt aldus dat [appellant sub 1] betoogt dat het bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid herziening 3" leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het waardevolle landschap. Voor de afdoening van dit betoog verwijst de Afdeling naar overweging 16.2.
10. [appellant sub 1] en GMF achten de motivering van het college dat de vergroting van de geluidzone reeds in 2007 is goedgekeurd onvoldoende reden om toepassing te geven aan artikel 23 van de Provinciale Verordening.
10.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat strikte toepassing van de Provinciale Verordening, voor zover het de bepaling ten aanzien van de EHS betreft, voor het vaststellen van het bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid herziening 3" zal leiden tot een onbillijke situatie voor de raad.
10.2. Ten behoeve van de uitbreiding van de geluidzone heeft de raad op 5 oktober 2006 het bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid, 1e partiële herziening" vastgesteld, welk bestemmingsplan gedeeltelijk is goedgekeurd bij besluit 22 mei 2007. Bij uitspraak van 13 augustus 2008 in zaak nr.
200704749/1heeft de Afdeling dit besluit wegens strijd met artikel 41 van de Wet geluidhinder vernietigd voor zover goedkeuring was verleend aan de geluidzone en de daarbinnen gelegen plandelen en is door de Afdeling zelfvoorziend goedkeuring onthouden aan die plandelen. Door het college is ter zitting toegelicht dat in 2007 is ingestemd met de verruiming van de geluidzone omdat de begrenzing van het deel van het stiltebeleidsgebied dat direct aan het gezoneerde bedrijventerrein grenst zal worden aangepast, aangezien het gebied ter plaatse sinds jaren niet meer voldoet aan de kenmerken van een stiltebeleidsgebied, en de verruiming van de geluidzone voor het overige past binnen het provinciaal beleid met betrekking tot de EHS. Het college heeft schriftelijk aan de raad bevestigd dat het stiltebeleidsgebied zal worden teruggelegd, zo hebben het college en de raad ter zitting verklaard. In het bestreden besluit staat dat de kernkwaliteiten van het stiltebeleidsgebied sinds het goedkeuringsbesluit niet zijn gewijzigd en dat de Provinciale Verordening geen zwaardere eisen stelt aan EHS-gebieden dan ten tijde van het goedkeuringsbesluit, zodat het college het niet redelijk acht thans een ander standpunt in te nemen ten aanzien van de aanvaardbaarheid van de verruiming van de geluidzone. Voorts is van belang dat de begrenzing van de EHS is gewijzigd bij besluit van 1 juli 2009 als gevolg waarvan het Apeldoorns Kanaal niet meer in de EHS ligt. Om die reden valt de geluidzone zoals vastgelegd in het bestemmingsplan "Geluidzone Kieveen" nu buiten de EHS. Gelet op de voorgeschiedenis en de voorgenomen aanpassing van het stiltebeleidsgebied acht de Afdeling het standpunt van het college dat toepassing van de Provinciale Verordening voor de raad zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard niet onredelijk. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van het college niet berust op een deugdelijke motivering.
11. GMF betoogt dat ten onrechte niet is gemotiveerd waarom aan het besluit van het college geen nadere voorschriften ter bescherming van de voorkomende omgevingskwaliteiten zijn verbonden. Het college had volgens haar de meer met waarborgen omklede ontheffingsprocedure uit artikel 24 van de Provinciale Verordening moeten volgen.
11.1. Artikel 24 van de Provinciale Verordening voorziet in een procedureregeling voor ontheffingsaanvragen. Deze procedureregeling is, zo heeft het college ter zitting bevestigd, ook van toepassing op aanvragen om artikel 23 van de Provinciale Verordening toe te passen. Aangezien deze procedure is gevolgd, mist het betoog feitelijke grondslag.
11.2. Wat betreft het verbinden van voorschriften is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hiertoe geen noodzaak bestond. In dit verband wordt van belang geacht dat het stiltebeleidsgebied ter plaatse van de geluidzone zal worden aangepast. GMF heeft niet onderbouwd waarom het desondanks noodzakelijk is om ter bescherming van het belang van het stiltebeleidsgebied voorschriften aan het besluit te verbinden.
12. [appellant sub 1] voert aan dat het college ten onrechte heeft gesteld dat het aspect cumulatie van milieubelasting zoals opgenomen in de Wro-Agenda 2008-2009 niet aan de orde kan komen, omdat bij het toepassen van de bevoegdheid uit artikel 23 van de Provinciale Verordening een zorgvuldige belangenafweging gemaakt dient te worden.
12.1. De Afdeling overweegt dat het college bij de beoordeling van de aanvraag een afweging dient te maken van alle belangen die daarbij betrokken zijn. In het besluit heeft het college gesteld dat van onevenredige cumulatie van milieubelasting geen sprake is. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het aspect cumulatie van milieubelasting onvoldoende in de belangenafweging is meegewogen.
13. Gelet op het hiervoor overwogene falen de beroepen van [appellant sub 1] en GMF voor zover deze betrekking hebben op het besluit van het college. Hieruit volgt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid herziening 3" van het besluit van het college gebruik heeft mogen maken.
14. GMF voert als formeel punt aan dat zij haar bezwaren tegen de toepassing van de hardheidsclausule door het college ten onrechte niet tijdens de in de bestemmingsplanprocedure gehouden hoorzitting naar voren mocht brengen.
14.1. In de bestemmingsplanprocedure zijn de indieners van zienswijzen over de ontwerpplannen in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen op 1 september 2011 mondeling toe te lichten. Tijdens deze gelegenheid had GMF haar bezwaren tegen de toepassing van de hardheidsclausule door het college naar voren willen brengen. De raad heeft deze mogelijkheid niet geboden. Ter zitting heeft de raad in dit verband toegelicht dat de twee verschillende procedures gescheiden zijn gehouden en dat de indieners van zienswijzen daarom alleen zijn gehoord over de ontwerpplannen. De Afdeling overweegt dat weliswaar sprake is van twee procedures, maar zonder het besluit tot toepassing van de hardheidsclausule was het voor de raad niet mogelijk om tot vaststelling van de bestemmingsplannen over te gaan. Gelet op de samenhang tussen beide besluiten en nu in dit geval de indieners van zienswijzen over de ontwerpplannen in de gelegenheid zijn gesteld daarop een mondelinge toelichting te geven had de raad tijdens die gelegenheid vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid aan GMF ook de mogelijkheid moeten bieden om haar bezwaren tegen het gebruik maken door de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan van het besluit van het college tot toepassing van de hardheidsclausule mondeling toe te lichten. Het betoog slaagt. Gelet hierop is het beroep van GMF gegrond en dient het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
Toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb
15. De Afdeling zal in het navolgende beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand gelaten kunnen worden.
16. GMF voert aan dat de plannen in strijd zijn met de Provinciale Verordening. De plangebieden zijn in de streekplanuitwerking 'Kernkwaliteiten waardevolle landschappen' (hierna: de streekplanuitwerking) aangeduid als waardevol landschap Beekbergen en Loenen. GMF stelt dat de plannen afbreuk doen aan de kernkwaliteiten van dit gebied.
Tevens betoogt zij onder verwijzing naar de streekplanuitwerking dat een beeldkwaliteitsplan of beeldkwaliteitsparagraaf over de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein ten onrechte ontbreekt.
16.1. Ingevolge artikel 21.2 van de Provinciale Verordening kunnen in gebieden binnen een nationaal landschap, met de aanduiding waardevol landschap, slechts bestemmingen worden toegestaan, voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied, zoals vastgelegd in de streekplanuitwerking 'Kernkwaliteiten waardevolle landschappen' behouden of versterken.
16.2. De plangebieden liggen vrijwel geheel in het gebied dat in de streekplanuitwerking is aangemerkt als waardevol landschap Beekbergen en Loenen. Voor dit waardevol landschap zijn in de streekplanuitwerking de volgende kernkwaliteiten opgenomen:
- kleinschalig met afwisseling in landbouwgebruik en beplanting;
- gradiënt van besloten boslandschap naar open landschap;
- sprengenbeken die van de stuwwal stromen.
Gelet op de aard van de kernkwaliteiten, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanpassing van de geluidzone geen gevolgen heeft voor het behoud van deze kernkwaliteiten. De raad heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat in zoverre geen sprake is van strijd met de Provinciale Verordening.
16.3. Ten aanzien van het betoog dat ten onrechte geen beeldkwaliteitsplan of beeldkwaliteitsparagraaf is opgesteld, overweegt de Afdeling als volgt. In de streekplanuitwerking is vermeld dat de samenhang tussen ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten in de als waardevol landschap aangewezen gebieden groot is. Gezien de stapeling van hoge kwaliteiten vraagt het college van gemeenten een beeldkwaliteitsplan of een beeldkwaliteitsparagraaf in het ruimtelijke plan bij een aanzienlijke uitbreiding van bebouwing of infrastructuur in het huidige buitengebied, zo staat in de streekplanuitwerking. De onderhavige bestemmingsplannen voorzien niet in een aanzienlijke uitbreiding van bebouwing of infrastructuur. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het opstellen van een beeldkwaliteitsplan of een beeldkwaliteitsparagraaf.
17. GMF brengt naar voren dat de omgeving rondom het bedrijventerrein Kieveen in de streekplanuitwerking 'Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking' is aangewezen als zoekzone wonen. Zij stelt dat ten onrechte niet is gemotiveerd op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van de geluidzone voor toekomstige ontwikkelingen in de zoekzone.
17.1. Ingevolge artikel 2.2, onderdeel e, van de Provinciale Verordening, is in een bestemmingsplan nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts toegestaan binnen de zoekzones wonen en werken uit de streekplanuitwerking 'Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking' zoals opgenomen in bijlage 8.
17.2. De Afdeling overweegt dat de voorliggende plannen in overeenstemming dienen te zijn met de Provinciale Verordening. Het feit dat een deel van de geluidzone binnen een in de streekplanuitwerking opgenomen zoekzone voor stedelijke functies ligt, leidt niet tot het oordeel dat de plannen zich om die reden niet verdragen met de Provinciale Verordening. De zoekzone bepaalt alleen in welk gebied nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en of werken is toegestaan. Voorts wordt van belang geacht dat de raad in het verweerschrift heeft gesteld dat per abuis een groot deel van het gezoneerde bedrijventerrein als zoekzone wonen is aangewezen. Ter zitting heeft het college dit erkend en heeft het meegedeeld dat de zoekzone wonen ter plaatse zal worden aangepast.
18. GMF betoogt dat de verruiming van de geluidzone in strijd is met de in het provinciaal Gelders Milieu Plan 4 opgenomen doelstelling dat een geluidsbelasting boven de 63 decibel langs provinciale wegen dient te worden voorkomen. De kaart behorende bij het Gelders Milieu Plan 4 laat volgens haar zien dat deze geluidsbelasting op diverse plaatsen langs de provinciale Hoofdweg wordt overschreden.
18.1. Het in het Gelders Milieu Plan 4 neergelegde beleid met betrekking tot geluid is niet vertaald in de Provinciale Verordening. De raad is bij de vaststelling van de bestemmingsplannen derhalve in zoverre niet aan het provinciaal beleid gebonden. In het verweerschrift staat dat in het Gelders Milieu Plan 4 geen normen zijn opgenomen voor industrielawaai. Gelet hierop en nu de provinciale Hoofdweg waarnaar GMF verwijst niet in een van de plangebieden is gelegen, heeft de raad terecht gesteld dat het aangehaalde beleid in zoverre niet van toepassing is op de plangebieden.
19. Volgens GMF is het bestreden besluit in strijd met het provinciaal beleid met betrekking tot stiltebeleidsgebieden zoals opgenomen in het Gelders Milieu Plan 4 en het streekplan Gelderland 2005.
19.1. Gelet op de plantoelichting heeft de raad het provinciaal beleid met betrekking tot stiltebeleidsgebieden in de besluitvorming betrokken. Anders dan GMF meent is de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid gebonden, tenzij daarover regels zijn opgenomen in de Provinciale Verordening. Het in de streekplanuitwerking 'Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur' opgenomen beleid met betrekking tot stiltebeleidsgebieden vindt doorwerking in artikel 19.1 van de Provinciale Verordening. Omdat het college bij besluit van 1 juni 2011 dat artikel met toepassing van de hardheidsclausule buiten toepassing heeft gelaten en de raad van dat besluit gebruik heeft gemaakt, treft het betoog geen doel.
20. [appellant sub 1] en GMF voeren aan dat het bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid herziening 3" niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid".
20.1. De Afdeling stelt vast dat de raad in dit geval geen gebruik heeft gemaakt van een wijzigingbevoegdheid uit het bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid". De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de wijzigingsvoorwaarden niet van toepassing zijn. Dat de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid" van toepassing zijn verklaard op het bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid herziening 3" omdat dat plan een partiële herziening van het eerstgenoemde bestemmingsplan betreft, maakt dit niet anders.
Ten aanzien van het door GMF aangevoerde dat met het bestreden besluit de kaders van het bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid" worden verlaten en een voorschot wordt genomen op de uitbreiding van het bedrijventerrein zonder dat de gevolgen daarvan goed in kaart zijn gebracht, overweegt de Afdeling dat de bestemmingsplannen niet voorzien in een uitbreiding van het bedrijventerrein, zodat de gevolgen van een eventuele uitbreiding van het bedrijventerrein niet in het kader van de onderhavige bestemmingsplannen behoefden te worden onderzocht.
21. GMF voert aan dat de raad ten onrechte de indruk heeft gewekt dat de bestemmingsplannen alleen zijn vastgesteld vanwege de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet waarin onder meer is voorzien in de wijziging van de definitiebepaling van het begrip industrieterrein uit artikel 1 van de Wgh. In dat geval had volgens haar op grond van artikel 41, vierde lid, van de Wgh een zonebesluit genomen kunnen worden. Omdat de bestemmingsplannen ook uitbreidingsruimte bieden, had gekozen moeten worden voor een integrale herziening. Nu dit niet is gebeurd, is een onjuiste procedure gevolgd en zijn de bestemmingsplannen in strijd met artikel 41 van de Wgh, aldus GMF.
21.1. Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Wgh kan een krachtens artikel 40 vastgestelde zone uitsluitend worden gewijzigd of opgeheven bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan, met dien verstande dat opheffing alleen kan plaatsvinden wanneer de bestemming van het betrokken terrein zodanig is gewijzigd dat het geen industrieterrein meer is.
Ingevolge het vierde lid kan de gemeenteraad onverminderd het eerste lid bij besluit de begrenzing van een industrieterrein, waarop de vastgestelde zone is gebaseerd, vastleggen.
21.2. De Afdeling overweegt dat uit de plantoelichting blijkt dat de bestemmingsplannen zijn opgesteld teneinde de bestaande geluidzone te verruimen. De mogelijkheid van de raad om met gebruikmaking van de bevoegdheid in artikel 41, vierde lid, van de Wgh de terreinafbakening van het industrieterrein bij besluit vast te stellen, laat onverlet dat een geluidzone alleen kan worden gewijzigd bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad met het vaststellen van de bestemmingsplannen een onjuiste procedure heeft gevolgd.
21.3. Aan het bestreden besluit ligt een door Know How Acoustics uitgevoerd akoestisch onderzoek ten grondslag. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport 'Wijziging zone industrieterrein Lona/Kieveen' (hierna: het akoestisch rapport) van 23 juni 2011. Bij het bepalen van de geluidzone is blijkens het akoestisch rapport niet alleen rekening gehouden met de bestaande bedrijven, maar tevens met lege kavels op het bedrijventerrein. GMF stelt terecht dat de geluidzone enige geluidsruimte biedt voor bedrijven. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad daarin evenwel geen aanleiding hoeven zien om over te gaan tot een integrale herziening van de bestemmingsplannen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad slechts beoogd heeft de verruiming van de geluidzone planologisch te regelen, waar de bestemmingsplannen ook enkel in voorzien. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de bestemmingsplannen waarin uitsluitend de wijziging van de geluidzone rond het bedrijventerrein is vastgelegd in strijd zijn met artikel 41 van de Wgh.
22. [appellant sub 1] en GMF stellen dat de raad ten onrechte heeft volstaan met een thematische herziening van de bestemmingsplannen. Zij vinden de benadering dat andere aspecten zoals het gebruik van het bedrijventerreinen en de verkeersbewegingen niet aan de orde kunnen komen onjuist.
22.1. De raad stelt dat het een thematische herziening van de bestemmingsplannen betreft en dat andere thema's dan de geluidzone niet behoeven te worden meegenomen.
22.2. In de Wro noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen welke zich verzet tegen de keuze van de raad om de bestemmingsplannen thematisch te herzien. Bij het vaststellen van de bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de gevolgen die aan de verruiming van de geluidzone kunnen worden toegeschreven. Voor zover [appellant sub 1] en GMF betogen dat de raad de door hen genoemde aspecten ten onrechte niet heeft laten meewegen, overweegt de Afdeling dat het toegestane gebruik van het bedrijventerrein niet in de onderhavige plannen wordt geregeld, omdat dit wordt bepaald door de aan het bedrijventerrein in het daarvoor geldende bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid" toegekende bestemmingen en planvoorschriften. Wel is in het akoestisch rapport de geluidsbelasting vanwege de op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven betrokken waarbij het gaat om verkeer dat direct aan de bedrijven is toe te rekenen. Voor zover [appellant sub 1] en GMF betogen dat ten onrechte geen rekening is gehouden met verkeersbewegingen op de aanrijroute, wordt overwogen dat de geluidsbelasting door motorvoertuigen op de openbare weg of buiten het terrein, gelet op het bepaalde in artikel 1 van de Wgh, geen deel uitmaken van de geluidsbelasting vanwege het terrein. Voor een aantal in de geluidzone gelegen woningen die tevens in een zone van een weg liggen is, zo volgt uit het akoestisch onderzoek, op grond van artikel 110f van de Wgh onderzoek verricht naar de samenloop van industrie- en wegverkeerslawaai. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond om te oordelen dat de raad de verkeersbewegingen onvoldoende in ogenschouw heeft genomen.
23. Volgens [appellant sub 1] is de geluidzone in strijd met een goede ruimtelijke ordening, omdat deze onvoldoende geluidsruimte biedt. Tevens betoogt [appellant sub 1] dat het aan de geluidzone ten grondslag liggende akoestisch onderzoek niet deugdelijk is, omdat daarin geen rekening is gehouden met het bedrijfsverzamelgebouw dat is gevestigd aan de Kieveen 5-7.
23.1. In het akoestisch rapport staat dat in de huidige situatie sprake is van een overbelaste situatie en dat het noodzakelijk is om de geluidzone te wijzigen om de geluidsruimte te kunnen bieden die het bedrijventerrein voor een gezonde ontwikkeling nodig heeft. De geluidsbelasting van de vergunde situatie, de feitelijke situatie en de toekomstige/planologische situatie is onderzocht. In het akoestisch rapport staat dat op basis van de berekeningen van deze drie situaties een nieuwe zone is vastgesteld waarbuiten de geluidsbelasting de 50 dB(A) niet mag overschrijden.
23.2. De Afdeling overweegt dat het bedrijfsverzamelgebouw Kieveen 5-7 voorkomt op de bijlagen met invoergegevens behorende bij het akoestisch rapport. In het verweerschrift schrijft de raad dat voor de invoergegevens gebruik is gemaakt van de in 2010 bij de geaccepteerde milieumelding aangeleverde akoestische gegevens. Met de verwijzing van [appellant sub 1] naar een brief van 29 juni 2011 van het gemeentebestuur over de milieumelding van het bedrijfsverzamelgebouw Kieveen 5-7 is niet aannemelijk gemaakt dat de gehanteerde invoergegevens onjuist zijn, omdat het niet om een nieuwe melding gaat. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek niet als deugdelijk kan worden aangemerkt en dat de raad zich daarop bij het bestreden besluit niet in redelijkheid heeft mogen baseren.
23.3. In het akoestisch rapport is vermeld dat bij het bepalen van de zonegrens gekozen is om de geluidzone te verruimen daar waar de bestaande geluidzone wordt overschreden door de vergunde, feitelijke en/of toekomstig/planologische situatie. Alleen aan de zuidkant van het bedrijventerrein wordt blijkens het akoestisch rapport uitgegaan van de toekomstige invulling, omdat de nieuwe vergunningaanvraag van het bedrijf Sonac Loenen BV door het treffen van maatregelen tot een verbetering leidt ten opzichte van de in 1993 vergunde situatie. Voor de akoestische toekomstige situatie van Sonac Loenen BV is uitgegaan van de gegevens uit het rapport 'Akoestisch onderzoek Sonac Loenen BV Kieveen 20 te Loenen; aanvraag revisievergunning Wet milieubeheer geluidreducerende maatregelen' van Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV van 26 mei 2010. Wat betreft het door [appellant sub 1] ingenomen standpunt dat de bedrijfssituatie van Sonac Loenen BV tot een overschrijding van de geluidsnormen leidt, wordt overwogen dat uit het vorenstaande blijkt dat voor dit bedrijf, zoals de raad ter zitting ook heeft bevestigd, is uitgegaan van de toekomstige situatie. De beoordeling van de door Sonac Loenen BV ingediende aanvraag voor een revisievergunning verkeerde ten tijde van het bestreden besluit in een zodanig vergevorderd stadium dat de raad de toekomstige situatie als redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling bij de besluitvorming heeft mogen betrekken.
Blijkens het akoestisch rapport is bij het bepalen van de geluidzone zowel rekening gehouden met de geluidsbelasting van reeds op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven als met de geluidsbelasting van de lege kavels waarbij voor de lege kavels is uitgegaan van de geluidsruimte die maximaal kan worden ingenomen op grond van de milieucategorieën die op grond van het geldende bestemmingsplan mogelijk zijn. Gelet hierop deelt de Afdeling het standpunt van [appellant sub 1] niet dat alle geluidsruimte al in beslag wordt genomen door bestaande bedrijven waardoor geen geluidsruimte meer bestaat voor de lege kavels.
De Afdeling ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat de geluidzone niet toereikend is voor de geluidsbelasting van het bestaande bedrijventerrein. De stelling van [appellant sub 1] dat het bedrijventerrein zal worden uitgebreid, leidt niet tot een ander oordeel, omdat hierover nog geen concrete besluitvorming heeft plaatsgevonden.
24. [appellant sub 1] voert aan dat ten onrechte geen geluidreductieplan is opgesteld.
24.1. Ingevolge artikel 67, eerste lid, van de Wgh stelt het college van burgemeester en wethouders, indien de geluidsbelasting buiten een bestaande zone vanwege een industrieterrein de waarde van 50 dB(A) overschrijdt of op een of meer plaatsen binnen de zone of op de zonegrens de geluidsbelasting hoger is dan de ten hoogste toegestane geluidsbelasting, voor het betreffende industrieterrein een geluidreductieplan vast.
24.2. Volgens de plantoelichting biedt de Wgh bij overschrijding van de toegestane geluidsbelasting de mogelijkheid om de geluidzone te wijzigen of een geluidreductieplan op te stellen. Vast staat dat geen geluidreductieplan is opgesteld. Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2009-2010, 32 127, nr. 3) is met artikel 67 van de Wgh beoogd om bij een vergunningaanvraag voor een bedrijf op een akoestisch overvol industrieterrein ruimte te bieden om aan dat bedrijf wel een vergunning te kunnen verlenen of de bestaande vergunning te kunnen wijzigen, wanneer de gemeente voor een akoestisch vol industrieterrein een realistisch plan maakt om de overschrijding van de grenswaarden binnen een bepaalde periode teniet te doen. Hieruit volgt dat een geluidreductieplan bedoeld is om onder omstandigheden vergunningverlening mogelijk te maken. Er bestaat geen wettelijke verplichting om in het kader van een bestemmingsplan een geluidreductieplan op te stellen en in dit geval bestaat daartoe vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid evenmin een verplichting. Het betoog faalt.
25. [appellant sub 1] stelt tevens dat ten onrechte geen zonebeheerplan is opgesteld waarin is vastgelegd op welke wijze overschrijdingen van de geluidzone worden voorkomen of afnemen.
25.1. Ingevolge artikel 163, eerste lid, van de Wgh zorgt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin een industrieterrein geheel of in hoofdzaak is gelegen ervoor dat er voldoende informatie beschikbaar is over de geluidsruimte binnen de zone.
Ingevolge artikel 164 van de Wgh kan ter vervulling van de in artikel 163 van de Wgh bedoelde taak een zonebeheerplan worden opgesteld.
25.2. De Afdeling stelt voorop dat geen bepaling uit de Wgh noch enig ander wettelijk voorschrift ertoe verplicht om een zonebeheerplan op te stellen.
Voorts heeft de raad in de Zienswijzennota uiteengezet dat het opstellen van een zonebeheerplan voornamelijk aan de orde is bij nieuwe bedrijventerreinen met nog veel uit te geven kavels. Het voor het bedrijventerrein Kieveen geldende bestemmingsplan biedt voldoende instrumenten om de verdeling van de geluidsruimte voor de bedrijven in goede banen te leiden door middel van milieucategorisering. Verder staat in de Zienswijzennota dat gelet op het akoestisch onderzoek geen reden is om aan te nemen dat de nog beschikbare geluidsruimte zonder zonebeheerplan niet optimaal verdeeld kan worden. [appellant sub 1] heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist.
Gezien het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er niet in redelijkheid van heeft kunnen afzien om ten behoeve van het plan een zonebeheerplan te laten opstellen.
26. [appellant sub 1] betwist dat de verruiming van de geluidzone geen gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat. Het verruimen van de geluidzone heeft volgens [appellant sub 1] het legaliseren van de illegale situatie van het bedrijf Sonac Loenen BV en derhalve een verhoogde productiviteit tot gevolg.
26.1. De Afdeling stelt vast dat de woning van [appellant sub 1] buiten de geluidzone ligt. De afstand tussen de woning en de geluidzone zoals vastgelegd in het bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid herziening 3" bedraagt ongeveer 200 meter. Wat betreft het gestelde over de verhoogde productiviteit van het bedrijf Sonac Loenen BV, wordt overwogen dat het bedrijf planologisch al is toegestaan op grond van het voor het bedrijventerrein Kieveen geldende onherroepelijke bestemmingsplan. Dat zonder de verruimde geluidzone geen nieuwe milieuvergunning aan het bedrijf Sonac Loenen BV had kunnen worden verleend, zoals [appellant sub 1] stelt, laat onverlet dat buiten de zone de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet mag overschrijden. Gezien het voorgaande heeft de raad in redelijkheid kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat als gevolg van de verruiming van de geluidzone niet onevenredig wordt aangetast.
27. [appellant sub 1] stelt dat de verhoogde productiviteit van het bedrijf Sonac Loenen BV van invloed is op de natuur, omdat de uitstoot van ammoniak en fijnstof zal toenemen. Bovendien is het plan volgens [appellant sub 1] onvoldoende zorgvuldig voorbereid, aangezien uit het ecologisch onderzoek blijkt dat onvoldoende gegevens bekend zijn om de effecten van verontreiniging op de natuur te kunnen beoordelen.
GMF voert aan dat in het onderzoek van Econsultancy een onjuiste referentiesituatie is gehanteerd, omdat de natuurkwaliteiten van de EHS in verstoorde toestand zijn onderzocht. Verder is volgens GMF niet duidelijk in hoeverre in de besluitvorming rekening is gehouden met de omstandigheid dat een gedeelte van het bedrijventerrein Kieveen in het kilometervak van de rode lijst soorten ligt.
27.1. In de plantoelichting staat dat in de nabijheid van het plangebied een aantal gebieden met een beschermde status ligt. Om de effecten van de vergroting van de geluidzone op deze gebieden te bepalen is gebruik gemaakt van het ecologisch onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van de mogelijke uitbreiding van het bedrijventerrein Kieveen. Dit betreft het rapport 'Ecologisch onderzoek plangebied Kieveen te Loenen in de gemeente Apeldoorn' van Econsultancy (hierna: het Econsultancy-rapport) van 7 september 2010. Daarnaast is specifiek voor de bestemmingsplannen de notitie 'Beoordeling vergroten geluidzone bestaande industrieterrein Kieveen en status EHS' (hierna: de notitie) opgesteld. Een samenvatting van de conclusies van de ecologische onderzoeken is opgenomen in de plantoelichting. Daarin staat dat de geluidzone binnen de invloedsfeer van het Natura 2000-gebied De Veluwe ligt. De vergroting van de geluidzone kan volgens de plantoelichting alleen een toename van verstoring door geluid met zich brengen. De plantoelichting vermeldt dat de conclusie is dat met betrekking tot dit storingseffect geen negatieve effecten te verwachten zijn en dat van externe werking geen sprake is. Voorts is geconcludeerd dat de vergroting van de geluidzone van het bestaande bedrijventerrein Kieveen geen effect heeft op het voorkomen van beschermde soorten zoals bedoeld in de Flora- en faunawet (hierna: Ffw).
27.2. De Afdeling overweegt dat in het Econsultancy-rapport weliswaar staat dat op dit moment onvoldoende gegevens voorhanden zijn om de effecten van verontreiniging te kunnen toetsen en dat meer informatie over het toekomstige gebruik noodzakelijk is om toetsing mogelijk te maken, maar dit ecologisch onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van het voornemen om uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk te maken. In de notitie is vermeld dat het bij de vergroting van de geluidzone niet om uitstoot van verontreinigde stoffen gaat, zodat toetsing van dat aspect achterwege is gelaten. Aangezien de vergroting van de geluidzone alleen kan leiden tot verstoring van geluid, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de gestelde toename van uitstoot van ammoniak en fijnstof niet is toe te rekenen aan de vergroting van de geluidzone. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het rapport in zoverre en de specifiek voor de onderhavige bestemmingsplannen opgestelde notitie onzorgvuldig zijn uitgevoerd.
27.3. In de notitie en het rapport is onder meer onderzocht of de vergroting van de geluidzone de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS aantast. Deze kernkwaliteiten zijn afkomstig uit de streekplanuitwerking 'Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur'. Gelet hierop kan GMF niet worden gevolgd in haar standpunt dat in de onderzoeken met betrekking tot de kwaliteiten van de EHS een onjuiste referentiesituatie is gehanteerd.
27.4. Wat betreft het door GMF aangevoerde over het kilometervak van de rode lijst soorten, overweegt de Afdeling dat in het Econsultancy-rapport uitvoerig is ingegaan op de op grond van de Ffw beschermde soorten. Deze gegevens hebben ten grondslag gelegen aan de notitie. In deze notitie is geconcludeerd dat de herziening van de geluidzone geen effect heeft op het voorkomen van de beschermde soorten als bedoeld in de Ffw. Met de verwijzing naar de ligging van een deel van het plangebied in het kilometervak van de rode lijst soorten, is niet aannemelijk gemaakt dat de resultaten van het onderzoek naar de beschermde soorten niet juist zijn.
28. Verder voert [appellant sub 1] aan dat het college van burgemeester en wethouders niet handhavend heeft opgetreden tegen het bedrijf Thomassen wegens strijd met de verleende bouwvergunning.
28.1. De Afdeling overweegt dat dit in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen, omdat uitsluitend de toetsing van het besluit tot vaststelling van de bestemmingsplannen en het besluit van het college ter beoordeling voorliggen.
29. GMF stelt dat de bestemmingsplannen niet voldoen aan de randvoorwaarden van een goede ruimtelijke ordening, omdat grote nationale bedrijven zich op het bedrijventerrein vestigen, terwijl het bedrijventerrein bedoeld is voor subregionale kleinschalige bedrijvigheid.
29.1. De Afdeling overweegt dat het bedrijventerrein Kieveen geen deel uitmaakt van de onderhavige bestemmingsplannen. Gelet hierop treft de beroepsgrond geen doel.
30. Voor zover [appellant sub 1] en GMF zich in het beroepschrift voor het overige beperkt hebben tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze, wordt overwogen dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 1] en GMF hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Ten aanzien van de verwijzing van [appellant sub 1] naar de inhoud van de zienswijze en het beroepschrift in de procedure tegen de milieuvergunning van Sonac Loenen BV, overweegt de Afdeling dat dit een andere procedure betreft.
31. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemmingsplannen strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
32. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
33. Het beroep van GMF is, voor zover ontvankelijk, gedeeltelijk gegrond. Gelet op het overwogene onder 14.1 dient het bestreden besluit, voor zover het de vaststelling van de bestemmingsplannen betreft, wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
Nu GMF de bezwaren tegen het besluit van het college in beroep ten volle aan de orde heeft kunnen stellen en uit het hiervoor overwogene volgt dat de daartegen aangevoerde beroepsgronden alsmede de overige beroepsgronden tegen de bestemmingsplannen niet slagen, ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover dat is vernietigd, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
Het beroep is voor het overige ongegrond.
34. Wat betreft GMF en anderen is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien [appellant sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de stichting Stichting Gelderse Milieufederatie en anderen niet-ontvankelijk voor zover ingesteld door [appellant sub 2A], [appellant sub 2B], [appellant sub 2C] en [appellant sub 2D];
II. verklaart het beroep van de stichting Stichting Gelderse Milieufederatie gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Apeldoorn van 6 oktober 2011, kenmerk 95-2011, voor zover het de vaststelling van de bestemmingsplannen betreft;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 6 oktober 2011 voor zover dat is vernietigd onder III. in stand blijven;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] geheel en het beroep van de stichting Stichting Gelderse Milieufederatie voor het overige ongegrond;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Apeldoorn aan de stichting Stichting Gelderse Milieufederatie en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Van der Hoorn
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012