ECLI:NL:RVS:2012:BY4444

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109224/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Belastingdienst/Toeslagen inzake kinderopvangtoeslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2011, waarin het beroep van [appellante] tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen inzake kinderopvangtoeslag werd behandeld. De Belastingdienst/Toeslagen had op 2 juni 2010 een voorschot kinderopvangtoeslag van € 11.919,00 verstrekt, maar stelde dit op 19 oktober 2010 op nihil vast. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] gegrond en vernietigde het besluit van 9 november 2010, maar verklaarde het bezwaar tegen het besluit van 19 oktober 2010 niet-ontvankelijk. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in een tussenuitspraak van 18 juli 2012 de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen om een gebrek in de besluitvorming te herstellen. Dit leidde tot een nieuw besluit op bezwaar op 3 september 2012. De Raad overwoog dat de aanvraag voor kinderopvangtoeslag op naam van [appellante] was ingediend, en dat zij verantwoordelijk was voor de juistheid van de gegevens. De Belastingdienst/Toeslagen had niet hoeven controleren of het rekeningnummer overeenkwam met de naam van [appellante].

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep gegrond was, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 9 november 2010 alsnog gegrond. Het besluit van 3 september 2012 werd ongegrond verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellante].

Uitspraak

201109224/1/A2.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2011 in zaak nr. 10/5272 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juni 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een voorschot kinderopvangtoeslag voor 2010 aan [appellante] verstrekt van in totaal € 11.919,00.
Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 9 november 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een besluit op bezwaar genomen.
Bij uitspraak van 7 juli 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 november 2010 vernietigd en het bezwaar tegen het besluit van 19 oktober 2010 alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Bij tussenuitspraak van 18 juli 2012 heeft de Afdeling de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen om binnen zes weken na verzending ervan het daarin omschreven gebrek te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 3 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een nieuw besluit op bezwaar genomen.
[appellante] heeft hierop gereageerd.
De Afdeling heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen de brief van [appellante] van 4 oktober 2010 ten onrechte heeft aangemerkt als een bezwaar tegen het nadien genomen besluit van 19 oktober 2010 en derhalve ten onrechte bij besluit van 9 november 2010 daarop heeft beslist, zodat dat laatste besluit moet worden vernietigd. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat de rechtbank heeft nagelaten de brief van 21 december 2010, waarbij [appellante] beroep had ingesteld, aan te merken als een bezwaarschrift tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 19 oktober 2010 en de rechtbank deze brief met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ter behandeling als bezwaarschrift aan de Belastingdienst/Toeslagen had dienen door te sturen.
De Afdeling heeft de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen om alsnog te beslissen op het bij brief van 21 december 2010 gemaakte bezwaar, zoals aangevuld bij brief van 21 januari 2011.
2.    Bij besluit van 3 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, gevolg gevend aan de tussenuitspraak, opnieuw beslist op het door [appellante] gemaakte bezwaar. Het hoger beroep van [appellante] wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
3.    Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de Belastingdienst de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge het vierde lid bepaalt de Belastingdienst ambtshalve de hoogte van de tegemoetkoming indien niet aan deze verplichting is voldaan.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, geschiedt uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming door de Belastingdienst door middel van een bijschrijving op een ten name van de belanghebbende of diens partner bestaande bankrekening, tenzij daartoe door de belanghebbende een andere rekening is aangewezen.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende het bedrag van terugvordering in zijn geheel verschuldigd, indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
4.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de ongegrondverklaring van het bezwaar ten grondslag gelegd dat van [appellante] op 18 mei 2010 een aanvraag kinderopvangtoeslag 2010 is ontvangen. Deze aanvraag is ingediend met de persoonsgebonden en alleen aan [appellante] bekend gemaakte digID. Gelet hierop mocht de Belastingdienst/Toeslagen ervan uitgaan dat [appellante] de aanvraag heeft gedaan. Dat de voorschotten niet zijn uitbetaald op een rekeningnummer van [appellante], maar op dat van gastouderbureau Fullink, ontslaat [appellante] niet van de verplichting de uitgekeerde voorschotten terug te betalen.
5.    [appellante] betoogt dat de aanvraag voor kinderopvangtoeslag opzettelijk zonder haar toestemming door een ander is ingevuld, zodat het haar niet is aan te rekenen dat onjuiste gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen zijn gezonden. Voorts betoogt zij dat de Belastingdienst/Toeslagen het rekeningnummer ten onrechte niet heeft gecontroleerd, waardoor een aanzienlijk bedrag is overgemaakt aan een frauduleus gastouderbureau. Ten slotte betoogt [appellante] dat zij door de terugvordering van de voorschotten in een financieel schrijnende situatie terechtkomt.
5.1.    Aangezien de aanvraag voor kinderopvang aan de Belastingdienst/Toeslagen is ingediend op naam van [appellante], moet het ervoor worden gehouden dat deze aanvraag is gedaan met toestemming van [appellante], dan wel dat zij haar persoonlijke en geheime digID-code aan een ander heeft verstrekt. In beide gevallen komt de onjuistheid van de aanvraag voor rekening van [appellante] en mocht de Belastingdienst/Toeslagen ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir de voorschotten kinderopvangtoeslag [appellante]en op de ingediende aanvraag. De Belastingdienst/Toeslagen hoefde niet te controleren of de tenaamstelling van het opgegeven rekeningnummer overeenkwam met de naam van de [appellante], te minder nu bijschrijving van de voorschotten op een rekeningnummer van een ander mogelijk is op grond van artikel 25, eerste lid, van de Awir.
De voorschotten kinderopvangtoeslag zijn toegekend aan [appellante] als belanghebbende. Weliswaar heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten door bijschrijving op een rekeningnummer van een ander dan [appellante] uitbetaald, omdat dit op het aanvraagformulier was opgegeven, maar die betaalwijze doet er niet aan af dat het aan [appellante] verstrekte voorschotten zijn.
Aangezien artikel 26 van de Awir dwingendrechtelijk voorschrijft dat indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd en in de Awir geen bepaling is opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien, kan de stelling van [appellante] dat zij door de terugvordering in financiële problemen komt te verkeren, niet leiden tot gegrondbevinding van het beroep.
6.    Gelet op het onder 1 overwogene, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 9 november 2010 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:11 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Het beroep tegen het besluit van 3 september 2012 is ongegrond.
7.    Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2011 in zaak nr. 10/5272;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van Belastingdienst/Toeslagen van 9 november 2011, kenmerk 2470.82.776;
V.    verklaart het beroep tegen het besluit van 3 september 2012 ongegrond;
VI.    veroordeelt Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.    gelast dat Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 379,00 (zegge: driehonderdnegenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos    w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012
362.