201202900/1/A1.
Datum uitspraak:28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vodafone Libertel B.V., gevestigd te Maastricht,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 2 februari 2012 in zaak nr. 11/3215 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Goirle.
Bij besluit van 26 april 2011 heeft het college geweigerd aan Vodafone Libertel een lichte bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een antennemast ten behoeve van mobiele telecommunicatie op het perceel aan de Abcovensedijk ongenummerd te Goirle.
Bij uitspraak van 2 februari 2012 heeft de rechtbank het door
Vodafone Libertel daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Vodafone Libertel bij brief hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B] en anderen een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[belanghebbende A] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2012, waar Vodafone Libertel, vertegenwoordigd door mr. M. Karluk-Pellikaan, werkzaam bij Vodafone Libertel en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Schmidt, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B] gehoord.
1. Het bouwplan betreft de plaatsing van een antennemast met een hoogte van 37,50 m op een perceel dat is beplant met dennenbomen.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Goirle" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch - Landschapswaarden". De oprichting van de antennemast is in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft geweigerd om met toepassing van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: de Bro) ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan.
3. Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wro, kan het college ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder g, van het Bro, komt voor de toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro in aanmerking een antenne-installatie als bedoeld in het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb), mits de hoogte van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager als bedoeld in dat besluit, de hoogte van de antennedrager en de antenne tezamen, gemeten vanaf de voet van de antenne, respectievelijk de antennedrager, minder is dan 40 m.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van het Bblb is een lichte bouwvergunning vereist voor het bouwen van een antenne-installatie ten behoeve van mobiele telecommunicatie indien de hoogte, gemeten vanaf de voet van de antenne, respectievelijk de antennedrager, minder is dan 40 m.
4. Op 27 maart 2001 heeft de raad van de gemeente Goirle het "Beleidskader plaatsing GSM-antennemasten" vastgesteld. In deze beleidsregel heeft de gemeenteraad vastgelegd op welke wijze in de gemeente wordt omgegaan met verzoeken tot plaatsing van GSM-masten en antennes. In de beleidsregel wordt onderscheiden tussen gebieden in de gemeente die gevoelig zijn voor visuele verstoring door antenne-installaties en daarvoor ruimtelijk minder gevoelige gebieden. Als ruimtelijk gevoelige gebieden worden genoemd gebieden met een lage bebouwing, een lage bebouwingsdichtheid en een minder stedelijk en besloten karakter. Voor deze gebieden wordt als uitgangspunt genomen dat plaatsing van antenne-installaties in principe niet is toegestaan, tenzij dat technisch echt nodig is.
Niet in geschil is dat het perceel is gelegen in ruimtelijk gevoelig gebied als bedoeld in het antennebeleid, waar plaatsing van de antennemast niet is toegestaan, tenzij daarvoor een technische noodzaak bestaat.
5. Het betoog van Vodafone Libertel dat de rechtbank heeft miskend dat het antennebeleid niet van toepassing is, dan wel dat het college hiervan had moeten afwijken, faalt. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het antennebeleid kennelijk onredelijk is. Het feit dat mobiele telecommunicatie en het maatschappelijk nut ervan een groei heeft doorgemaakt sinds de vaststelling van het beleid in 2001 leidt niet tot dat oordeel. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat toepassing van het antennebeleid tot gevolg heeft dat plaatsing van antennemasten ten behoeve van mobiele telecommunicatie in de gemeente Goirle feitelijk onmogelijk is.
6. Vodafone Libertel betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in overeenstemming is met het door de gemeenteraad vastgestelde antennebeleid. Hiertoe voert Vodafone Libertel aan dat een technische noodzaak bestaat voor plaatsing van de antennemast op het perceel, zoals volgens haar is aangetoond door middel van de bij de aanvraag overgelegde radiotechnische onderbouwing. Vodafone Libertel stelt in dit verband dat er in de omgeving van het perceel een groot gat in de UMTS-dekking bestaat en dat plaatsing van de antennemast op het perceel dit probleem zal oplossen. Voorts voert Vodafone Libertel aan dat benutting van de aanwezige alternatieve locaties om verschillende redenen niet mogelijk is gebleken.
6.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat Vodafone Libertel niet heeft aangetoond dat plaatsing van de antennemast op deze locatie op het perceel technisch noodzakelijk is. De rechtbank heeft hierbij terecht in aanmerking genomen dat er volgens Vodafone Libertel alternatieve locaties zijn waar antennemasten kunnen worden geplaatst om de problemen met de dekking in dit gebied op te lossen. Gelet hierop vormt plaatsing op het perceel daartoe niet de enige technische mogelijkheid. De rechtbank heeft voorts terecht in aanmerking genomen dat het ontbreken van privaatrechtelijke toestemming van de eigenaren van de twee percelen die geschikt zijn voor plaatsing van de antennemast, niet maakt dat een technische noodzaak als bedoeld in het beleid bestaat voor plaatsing van de antennemast op deze locatie op het perceel. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bouwplan niet voldoet aan het antennebeleid. Het betoog faalt.
7. Vodafone Libertel betoogt tevergeefs dat het besluit is gebaseerd op een onjuiste en onvolledige belangenafweging, omdat het college geen rekening heeft gehouden met het grote maatschappelijk belang van de plaatsing van de antennemast. Bij de beoordeling of het gebruik zal maken van de ontheffingsbevoegdheid voor antenne-installaties als bedoeld in artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder g, van het Bro heeft het college zich gebaseerd op het antennebeleid, dat deze bevoegdheid invult. De verschillende bij plaatsing van antennemasten betrokken belangen, waaronder het belang van een landelijk netwerk voor mobiele telecommunicatie, zijn door de gemeenteraad reeds afgewogen bij vaststelling van dit beleid. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college in redelijkheid de ontheffing voor het plaatsen van de antennemast op het perceel heeft kunnen weigeren.
8. Nu de weigering om ontheffing te verlenen in stand blijft en het college reeds vanwege de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan bouwvergunning diende te weigeren, heeft de rechtbank in het midden kunnen laten of het college in redelijkheid heeft kunnen afwijken van het positieve advies van de Welstandscommissie. Voor zover Vodafone Libertel in hoger beroep betoogt dat het college ten onrechte en niet gemotiveerd is afgeweken van voormeld welstandsadvies, wordt deze hoger beroepsgrond dan ook buiten beschouwing gelaten.
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012