ECLI:NL:RVS:2012:BY4418

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201201029/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en recht op voorschotten

In deze zaak gaat het om de herziening van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst voor het jaar 2008. De Belastingdienst heeft op 20 juni 2009 het aan de wederpartij toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op nihil. Dit besluit volgde op de verwijdering van het gastouderbureau waar de wederpartij gebruik van maakte uit het gemeentelijke register, omdat het niet voldeed aan de kwaliteitsnormen van de Wet kinderopvang (Wko). De wederpartij heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank Amsterdam op 8 december 2011, waarin het beroep van de wederpartij gegrond werd verklaard en het besluit van de Belastingdienst werd vernietigd voor de periode van 8 december 2008 tot en met 31 december 2008.

De Belastingdienst ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 21 september 2012. De Belastingdienst betoogde dat de rechtbank had miskend dat de wederpartij over de periode van 20 oktober 2008 tot 8 december 2008 geen recht had op kinderopvangtoeslag, omdat het gastouderbureau per 20 oktober 2008 uit het register was verwijderd. De Afdeling oordeelde dat de verwijdering op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat de wederpartij niet langer aanspraak kon maken op de toeslag.

De Raad van State heeft het hoger beroep van de Belastingdienst gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd, voor zover deze betrekking had op het berekeningsjaar 2008. De Afdeling heeft het beroep van de wederpartij tegen het besluit van de Belastingdienst ongegrond verklaard, omdat de wederpartij niet kon aantonen dat zij recht had op de toeslag na de verwijdering van het gastouderbureau. De uitspraak benadrukt het belang van de registratie van gastouderbureaus en de verantwoordelijkheden van ouders in het aanvragen van kinderopvangtoeslag.

Uitspraak

201201029/1/A2.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2011 in zaak nr. 10/4855 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de Belastingdienst.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2009 heeft de Belastingdienst het aan [wederpartij] over het jaar 2008 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 31 augustus 2010, gelezen in samenhang met het besluit van 14 september 2010, heeft de Belastingdienst, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het aan haar over het jaar 2008 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien, bepaald dat [wederpartij] over de periode van 1 januari 2008 tot 20 oktober 2008 recht heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag en het voorschot vastgesteld op € 13.716,00.
Bij uitspraak van 8 december 2011 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 augustus 2010, voor zover dat betrekking heeft op het over het jaar 2008 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag, vernietigd, het voorschot kinderopvangtoeslag over de periode van 8 december 2008 tot en met 31 december 2008 vastgesteld op nihil en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 31 augustus 2010. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2012, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. D. Numan, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals die wet luidde ten tijde van belang, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, voor zover hier van belang, doet degene die voornemens is een gastouderbureau in exploitatie te nemen daarvan melding aan het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) van de gemeente van vestiging. Een gastouderbureau wordt niet in exploitatie genomen, voordat de termijn, bedoeld in artikel 62, is verstreken of indien uit het onderzoek, bedoeld in dat artikel, eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van dit hoofdstuk, vanaf dat moment.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, voor zover hier van belang, houdt het college een register bij van gemelde gastouderbureaus. In het register worden na een melding onverwijld de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 45, tweede lid, zijn verstrekt.
Ingevolge het vijfde lid ligt het register ter gemeentesecretarie kosteloos voor een ieder ter inzage.
Ingevolge artikel 47, eerste lid, doet de houder van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onverwijld mededeling aan het college.
Ingevolge artikel 48, tiende lid, wordt, voor zover hier van belang, indien blijkt dat de kwaliteit van het gastouderbureau niet langer naar aard en strekking overeenkomt met de op grond van deze wet gestelde regels of dat de houder niet voldoet aan enige verplichting die op grond van deze wet op hem rust, het gastouderbureau uit het register verwijderd.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, voor zover hier van belang, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), zoals deze regeling luidde ten tijde van belang, voor zover hier van belang, vindt verwijdering door het college van de gegevens van een gastouderbureau uit het register plaats indien is gebleken dat de houder niet langer het gastouderbureau in de gemeente exploiteert.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, kan verwijdering door het college van de gegevens van een gastouderbureau uit het register plaatsvinden, indien uit onderzoek als bedoeld in artikel 62 van de wet is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 3, paragrafen 2 en 3, van de wet gegeven voorschriften.
Ingevolge het derde lid maakt het college de verwijdering van gegevens uit het register bekend in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.
2.    [wederpartij] heeft, naar aanleiding van haar aanvraag om kinderopvangtoeslag, over het toeslagjaar 2008 voorschotten ontvangen van de Belastingdienst. Zij heeft bij de aanvraag de Belastingdienst te kennen gegeven dat gebruik wordt gemaakt van gastouderopvang door bemiddeling van [gastouderbureau] te Gorinchem.
Met ingang van 20 oktober 2008 is het [gastouderbureau] te Gorinchem door het college van die gemeente uit het register, bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de Wko verwijderd, omdat het niet aan de (kwaliteits)eisen van de Wko voldoet. De verwijdering uit het gemeentelijke register is overeenkomstig artikel 9, derde lid, van de Regeling bekendgemaakt in het huis-aan-huisblad "Stad Gorinchem" van 21 oktober 2008.
Aan het besluit van 31 augustus 2010 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [wederpartij] vanaf 20 oktober 2008 geen recht meer heeft op kinderopvangtoeslag, omdat [gastouderbureau] per die datum uit het gemeentelijke register van Gorinchem is verwijderd.
De rechtbank heeft, beslissend op de bij haar voorgedragen beroepsgrond van [wederpartij] dat zij niet op 20 oktober 2008 bekend kon zijn met de beëindiging van de registratie van [gastouderbureau] te Gorinchem en dat de Belastingdienst, voor zover hij daarmee toen al wel bekend was, nalatig is geweest haar hierover eerder te informeren, overwogen dat [wederpartij], anders dan het geval was in de uitspraak van de Afdeling van 9 november 2011 in zaak nr.
201101696/1/H2, niet in oktober 2008, maar eerst bij brief van 8 december 2008 door de Belastingdienst ervan op de hoogte is gesteld dat bepaalde bij gastouderbureaus werkzame personen worden verdacht van fraude in verband met kinderopvangtoeslag. Voorts heeft de Belastingdienst de maandelijkse uitbetaling van voorschotten pas in 2009 beëindigd. Evenwel had [wederpartij] in de brief van 8 december 2008 aanleiding moeten zien om zich nader te - laten - informeren over de registratie van [gastouderbureau], aldus de rechtbank. Gelet hierop heeft zij geoordeeld dat [wederpartij] over de periode van 8 december 2008 tot en met 31 december 2008 geen recht heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag, zodat het voorschot over die periode op nihil moet worden vastgesteld.
3.    De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartij] over de periode van 20 oktober 2008 tot 8 december 2008 geen recht heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag. Daartoe wijst de Belastingdienst erop dat de verwijdering uit het gemeentelijke register van [gastouderbureau] is bekendgemaakt in het huis-aan-huisblad "Stad Gorinchem" van 21 oktober 2008.
4.    Ingevolge de Wko en de Regeling is het college van de gemeente van inschrijving belast met het toezicht op een gastouderbureau. Onder verwijzing naar haar eerdergenoemde uitspraak van 9 november 2011 overweegt de Afdeling dat de verwijdering uit het gemeentelijke register van [gastouderbureau] te Gorinchem per 20 oktober 2008 met de publicatie in het blad "Stad Gorinchem" van 21 oktober 2008 op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Die verwijdering brengt in het geval van [wederpartij] mee dat de gastouderopvang niet langer plaatsvond door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau, zodat zij, gelet op artikel 5, eerste lid, van de Wko, niet langer aanspraak op kinderopvangtoeslag had. De omstandigheden dat de Belastingdienst [wederpartij] eerst op 8 december 2008 een schriftelijke mededeling heeft gestuurd over het door de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst gestarte onderzoek naar [gastouderbureau] te Gorinchem en de uitbetaling van maandelijkse voorschotten pas later, in 2009, heeft beëindigd, doen daaraan niet af. Uit de uitspraak van 9 november 2011 mag niet worden afgeleid dat die omstandigheden bepalend zijn voor het bestaan van de mogelijkheid tot beëindiging van het recht op kinderopvangtoeslag, dan wel voorschotten daarvoor. Niet is gebleken dat de Belastingdienst jegens [wederpartij] tekort is geschoten door haar eerst in december 2008, nadat hij ervan op de hoogte was gekomen dat zij gebruik maakte van [gastouderbureau] te Gorinchem, over de problemen te informeren. De rechtbank heeft dit niet onderkend en heeft derhalve in eerdergenoemde omstandigheden ten onrechte aanleiding gezien het besluit van 31 augustus 2010, voor zover dit betrekking heeft op berekeningsjaar 2008, te vernietigen.
Het betoog slaagt.
5.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank, dient, voor zover aangevallen, te worden vernietigd, dat wil zeggen voor zover deze betrekking heeft op het berekeningsjaar 2008. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 31 augustus 2010 van de Belastingdienst, voor zover dit betrekking heeft op het berekeningsjaar 2008, alsnog ongegrond verklaren, nu uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de desbetreffende door [wederpartij] aangevoerde beroepsgrond faalt.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2011 in zaak nr. 10/4855, behoudens voor zover hierbij het beroep tegen het besluit van 31 augustus 2010 van de Belastingdienst wat betreft het berekeningsjaar 2009 ongegrond is verklaard;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 31 augustus 2010 van de Belastingdienst wat betreft het berekeningsjaar 2008 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Borman    w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012
18-710.