201200867/1/A1.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 24 november 2011 in zaak nr. 11/3711 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau.
Bij besluit van 18 januari 2011 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om binnen zes weken na verzending van dit besluit zijn op het adres [locatie] op het recreatiepark "De Kievit" te Baarle-Nassau gevestigde adviesbureau te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 24 mei 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 november 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2012, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. S. Verouden, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2008" rust op het perceel de bestemming "Recreatie".
Ingevolge artikel 14.1.1, aanhef en sub a, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor recreatieve doeleinden bestemd voor recreatief (nacht)verblijf, uitsluitend door middel van:
1. bedrijfsmatige exploitatie van de op verbeelding 1 aangegeven gebieden binnen de bestemming "Recreatie", van personen die hun woon- of verblijfplaats elders hebben, een en ander conform de Staat van recreatiebedrijven (14.1.2);
2. recreatief nachtverblijf op solitaire recreatiewoningen binnen de bestemming "Recreatie", van personen die hun woon- of verblijfplaats elders hebben;
3. ter plaatse van de aanduiding R (tk) is alleen recreatie in de vorm van toeristisch kamperen toegestaan.
Ingevolge artikel 14.3.1 is het verboden de in deze bestemming opgenomen gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de gronden gegeven bestemming.
2. [appellant] is eigenaar van de eenmanszaak "[Adviesbureau]", die sinds 1 november 2006 is gevestigd op het perceel. Het gebruik van de recreatiewoning op het perceel ten behoeve van de uitoefening van een adviesbureau is in strijd met het bestemmingsplan.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de overtreding ten tijde van het besluit van 18 januari 2011 reeds was beëindigd. Hiertoe voert [appellant] aan dat hij onder druk van de bij brief van 12 november 2010 aangekondigde last onder dwangsom zijn werkzaamheden in de recreatiewoning per 1 januari 2011 feitelijk heeft gestaakt en heeft overgebracht naar zijn woning in Zaamslag.
3.1. Dit betoog slaagt niet. In aanmerking genomen dat het adviesbureau ten tijde van de oplegging van de last op het adres van de recreatiewoning stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en dit adres bovendien nog vermeld stond op het briefpapier van het adviesbureau, zodat correspondentie met klanten derhalve nog plaats vond via dit adres, heeft de rechtbank terecht overwogen dat ten tijde van het besluit van 18 januari 2011 op het perceel bedrijfsactiviteiten werden ontplooid en de overtreding nog gaande was. De rechtbank gaat er voorts terecht vanuit dat [appellant], met de aanpassing van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel op 9 maart 2011 en met de verwijdering van de vermelding op het briefpapier van het adres van de recreatiewoning, na het besluit van 18 januari 2011 en voor het verstrijken van de begunstigingstermijn aan de lastgeving heeft voldaan.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college willekeurig en in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door handhavend op te treden. Hiertoe voert hij aan dat, verdeeld over meerde recreatieparken in de gemeente Baarle-Nassau, in meer dan 100 recreatiewoningen bedrijven zijn gevestigd, waartegen het college in de meeste gevallen niet handhavend optreedt. [appellant] wijst er op dat het college tegen slechts negen bedrijfsvestigingen in recreatiewoningen is opgetreden.
4.1. Het door [appellant] in hoger beroep genoemde voorbeeld waarin het college zijn verzoek om handhaving heeft afgewezen, betreft geen vergelijkbaar geval, omdat het daarin gaat om de vraag of een recreatiewoning op het recreatiepark De Kievit permanent wordt bewoond en het college op basis van het door hem uitgevoerde onderzoek heeft geconcludeerd dat onvoldoende aannemelijk is dat daarvan sprake is. Voorts is niet in geschil is dat op recreatiepark De Kievit wel sprake is van andere vergelijkbare gevallen, waarbij het college bevoegd is handhavend op te treden. Ter zitting bij de rechtbank heeft het college verklaard dat het bedrijf van [appellant] weliswaar het eerste is waartegen is opgetreden, maar dat het in vergelijkbare gevallen ook zal gaan handhaven. Nu niet in geschil is dat het college inmiddels in 21 vergelijkbare gevallen daadwerkelijk is overgegaan tot handhavend optreden, hetgeen heeft geresulteerd in negen aanschrijvingen, bestaat geen grond voor het oordeel dat in rechtens vergelijkbare gevallen niet handhavend wordt opgetreden. Dat niet in alle gevallen onmiddellijk wordt opgetreden, maar daartoe gefaseerd wordt overgegaan, brengt niet mee dat sprake zou zijn van willekeur. Dat het college blijkens de "Beleidsregels inzake handhaving van bedrijven/beroepen die in strijd met het bestemmingsplan op de recreatieterreinen zijn gevestigd" een categorische uitzondering maakt op het uitgangspunt dat handhavend wordt opgetreden voor bedrijfsvestiging in een recreatiewoning, indien aan de eigenaar een persoonsgebonden beschikking is verleend om permanent in de recreatiewoning te wonen, leidt evenmin tot dat oordeel. Het handhavingsbeleid is gericht op het behoud van de recreatieve functie van de recreatiewoningen, die in de betrokken woningen door verlening van de persoonlijke gedoogbeschikkingen reeds is beëindigd. Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat handhavend optreden tegenover hem zodanig onevenredig is, dat het college hiervan had dienen af te zien. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank onvoldoende gewicht aan zijn belangen heeft gehecht en heeft miskend dat het belang van de gemeente bij handhaving gering is. [appellant] wijst er in dit verband op dat hij een fiscaal voordeel heeft bij de inschrijving van het adviesbureau op het perceel en dat het college er blijk van heeft gegeven aan het behoud van het recreatieve karakter van het recreatiepark niet veel gewicht toe te kennen.
5.1. Dit betoog faalt evenzeer. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid het algemeen belang dat gediend is bij handhavend optreden heeft kunnen laten prevaleren boven het belang dat [appellant] heeft bij het in stand houden van zijn bedrijf op dit perceel. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan de financiële belangen van [appellant] bij het behoud van de bedrijfsvestiging en de geringe ruimtelijke uitstraling van het adviesbureau op het recreatiepark, wat daarvan ook zij, geen doorslaggevend gewicht hoeft te worden toegekend. De persoonlijke opvatting van een individueel raadslid over het in de gemeente gevoerde handhavingsbeleid maakt evenmin dat handhavend optreden zodanig onevenredig is dat het college in dit geval van handhavend optreden diende af te zien.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012