ECLI:NL:RVS:2012:BY4406

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201204951/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kapvergunning voor vellen van bomen in Gorinchem

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Gorinchem op 2 februari 2011 een aanvraag van [appellant] voor een kapvergunning voor het vellen van twee bomen op zijn perceel geweigerd. De weigering was gebaseerd op de waarde van de bomen voor stads- en dorpsschoon en hun beeldbepalende waarde. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond op 12 mei 2011. De rechtbank Dordrecht heeft op 3 april 2012 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 14 november 2012 behandeld. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de APV 2006 van toepassing was, terwijl zijn aanvraag dateerde van 26 februari 2009 en de APV 2008 van toepassing zou moeten zijn. De Raad van State oordeelde echter dat de bepalingen van de APV 2006 van kracht bleven, omdat er ten tijde van de beslissing van het college nog geen bomenlijst was vastgesteld.

Daarnaast betoogde [appellant] dat het beleid van het college inconsistent was en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college de kapvergunning in redelijkheid had kunnen weigeren. De Raad van State bevestigde dat het college beleidsvrijheid heeft bij het besluit omtrent een kapvergunning en dat de weigering van de vergunning op goede gronden was gebaseerd. De Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de redelijkheid van het besluit van het college, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De Raad van State besloot het hoger beroep ongegrond te verklaren en de aangevallen uitspraak te bevestigen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201204951/1/A2.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Gorinchem,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 3 april 2012 in zaak nr. 11/912 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gorinchem.
Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2011 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een vergunning voor het vellen van twee bomen (hierna: de kapvergunning) op zijn perceel aan de [locatie] te Gorinchem (hierna: de locatie) geweigerd.
Bij besluit van 12 mei 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2012, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door A. Bil, werkzaam bij de gemeente Gorinchem, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 4:12, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Gorinchem (hierna: de APV) 2011, blijven tot het moment dat er een Bomenlijst is vastgesteld de in de hiervoor van kracht zijnde APV opgenomen bepalingen betreffende het bewaren van houtopstanden van kracht.
Ingevolge artikel 4:11, eerste lid, van de APV 2008, is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen, die staan vermeld op de door het college vastgestelde Beschermde Bomenlijst (hierna: bomenlijst).
Ingevolge artikel 4:12, tweede lid, van de APV 2008 blijven tot het moment dat er een Bomenlijst is vastgesteld de in de hiervoor van kracht zijnde APV opgenomen bepalingen betreffende het bewaren van houtopstanden van kracht.
Ingevolge artikel 4.3.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV 2006 wordt onder houtopstand verstaan, één of meer bomen.
Ingevolge artikel 4.3.2, eerste lid, is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.3.4, kan de vergunning in ieder geval worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde van de houtopstand uit een oogpunt van recreatie.
2.    [appellant] heeft de kapvergunning aangevraagd, vooruitlopend op de bouw van zestien appartementen op de locatie (hierna: het bouwplan), en omdat de bomen schade hebben toegebracht aan de tuinmuren, de berging en het prieel aldaar. Het college heeft deze aanvraag geweigerd op grond van de waarde van de bomen voor stads- en dorpsschoon en hun beeldbepalende waarde.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank had moeten onderkennen dat zijn aanvraag dateert van 26 februari 2009 en dat daarom de APV 2008 van toepassing is en niet de APV 2006 die het college heeft toegepast.
3.1.    Dit betoog faalt. Vast staat dat ten tijde van het besluit van 12 mei 2011 nog geen bomenlijst was vastgesteld. Gelet op artikel 4:12, tweede lid, van de APV 2011 en het gelijkluidende artikel 4:12, tweede lid, van de APV 2008, blijven de bepalingen betreffende het bewaren van houtopstanden van de APV 2006 van kracht. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar deze artikelen, dan ook terecht en op goede gronden het betoog van [appellant] dat de APV 2008 van toepassing is, verworpen.
4.    [appellant] betoogt voorts dat het beleid van het college inconsistent is en dat de rechtbank derhalve ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de kapvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
4.1.    Artikel 4.3.4 van de APV 2006 geeft het college beleidsvrijheid bij het besluit omtrent een aanvraag om een kapvergunning. Dit brengt met zich dat de bestuursrechter dient te toetsen of het college in redelijkheid, bij afweging van de betrokken belangen, tot het besluit van 12 mei 2011 heeft kunnen komen.
Uit artikel 4.3.4, aanhef en onder c en d, van de APV 2006 volgt dat de vergunning in ieder geval kan worden geweigerd op grond van de waarde van de bomen voor stads- en dorpsschoon en hun beeldbepalende waarde. [appellant] heeft desgevraagd ter zitting het standpunt van het college bevestigd dat de bomen deze waarden hebben. Door het vellen van de bomen zouden deze waarden onevenredig worden aangetast, nu - naar onweersproken door het college bij besluit van 2 februari 2011 en 12 mei 2011 is gesteld - nog geen vergunning is aangevraagd voor het bouwplan en naar een andere technische oplossing kan worden gezocht voor de in de aanvraag gestelde schade waarbij de bomen behouden blijven. Voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid, bij afweging van de betrokken belangen, tot het besluit van 12 mei 2011 heeft kunnen komen, bestaat geen aanleiding.
Aan dit oordeel doet het betoog van [appellant], dat in samenspraak met de gemeente Gorinchem was besloten tot herontwikkeling van de locatie "Nieuwe Gasthuis" te Gorinchem, dat hij hierbij als architect was betrokken, en dat in het "Masterplan Nonnenveld" van 16 december 2004 ter zake is vermeld dat de tuin van de locatie wordt opgeofferd, niet af. Vast staat dat het masterplan, voor zover het de locatie betreft, uiteindelijk niet is gerealiseerd. Het masterplan met het daarin opgenomen standpunt van het college is dan ook niet meer van betekenis voor de bij de kapvergunning af te wegen belangen.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Borman    w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012
47-615.