201111067/1/A4.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Nijkerk,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 11 februari 2011 heeft het college geweigerd aan [appellant] een vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) te verlenen.
Bij besluit van 9 september 2011 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2012, waar [appellant], in persoon, is verschenen.
1. [appellant] heeft vergunning gevraagd voor de door hem op zijn perceel [locatie] te Nijkerk reeds aangebrachte veranderingen. Gezien de stukken, bestaan deze veranderingen uit het op meerdere plaatsen verbreden van een watergang door het verwijderen van grasland en het omzetten daarvan in oevers met riet.
2. [appellant] betwist dat voor de betrokken werkzaamheden een vergunning krachtens de Nbw 1998 is vereist. Daartoe voert hij aan dat deze werkzaamheden moeten worden aangemerkt als natuurvriendelijk onderhoud, waardoor het leefgebied van de ter plaatse voorkomende vogelsoorten wordt uitgebreid. [appellant] wijst er voorts op dat voor de werkzaamheden geen bouwvergunning is vereist.
De Afdeling begrijpt het beroep aldus dat voor zover voor de werkzaamheden wel een vergunning ingevolge de Nbw 1998 is vereist, deze volgens [appellant] ten onrechte is geweigerd, nu de veranderingen geen negatieve invloed hebben op de ter plaatse voorkomende vogelsoorten.
2.1. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 is het verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
2.2. Vaststaat dat het perceel gelegen is in het bij besluit van 24 maart 2000 (Stcrt. 2000, 65) aangewezen Natura 2000-gebied "Arkemheen". Voorts staat vast dat de werkzaamheden waarvoor vergunning is gevraagd voor de toepassing van de Nbw 1998 kunnen worden aangemerkt als een project.
Gezien artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 is voor de vergunningplicht van een project doorslaggevend of het niet is uitgesloten dat een verslechtering van de kwaliteit van onder meer habitats van soorten in het Natura 2000-gebied kan plaatsvinden.
Blijkens het aanwijzingsbesluit van 24 maart 2000 vormen de in het gebied aanwezige graslanden het leefgebied van de vogelsoorten ter bescherming waarvan het gebied is aangewezen. Nu, zoals hiervoor is overwogen, de werkzaamheden bestaan uit het verwijderen van grasland, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is uitgesloten dat dit project de kwaliteit van de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kan verslechteren, en dat daarom ingevolge artikel 19d van de Nbw 1998 een vergunning is vereist. Dat, zoals [appellant] betoogt, voor de werkzaamheden geen bouwvergunning is vereist, doet hier niet aan af.
Ingevolge artikel 19f, eerste lid, van de Nbw 1998 maakt de initiatiefnemer van een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar dat significante gevolgen kan hebben voor het gebied, een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling.
Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het project, gelet op de aard en omvang daarvan, significante gevolgen kan hebben voor het gebied, zodat een passende beoordeling diende te worden gemaakt.
Een vergunning voor een project waarvoor een passende beoordeling is voorgeschreven kan ingevolge artikel 19g, eerste lid, van de Nbw 1998 slechts worden verleend, indien het college zich op grond van die passende beoordeling ervan heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast.
Het college heeft terecht geconcludeerd dat de door [appellant] bij de aanvraag gevoegde passende beoordeling geen betrekking heeft op het project waarvoor de vergunning is gevraagd, zodat het college zich op grond van die passende beoordeling er niet van heeft kunnen verzekeren dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast. Gezien het bepaalde in artikel 19g, eerste lid, van de Nbw 1998 heeft het college de vergunning dan ook terecht geweigerd.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012