ECLI:NL:RVS:2012:BY4386

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201201609/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan vennootschap wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin een vennootschap een boete van € 16.000,00 is opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had deze boete opgelegd op 30 maart 2010, na vaststelling dat twee vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunning in de onderneming van de vennootschap arbeid hadden verricht. De rechtbank verklaarde het beroep van de vennootschap ongegrond, waarna [appellant A] in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 september 2012 behandeld. De minister werd vertegenwoordigd door mr. J.J.A. Huisman. In de overwegingen werd ingegaan op de toepasselijkheid van de Wav en de voorwaarden waaronder een boete kan worden opgelegd. De Afdeling benadrukte dat de minister bij het opleggen van de boete rekening moet houden met de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd.

[appellant A] voerde aan dat zij te goeder trouw had gehandeld en dat de boete onevenredig was gezien haar financiële situatie. De Afdeling oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om de boete te matigen, aangezien de financiële gegevens die waren overgelegd onvoldoende inzicht boden in de situatie van [appellant A] en de vennootschap.

Uiteindelijk bevestigde de Afdeling de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 28 november 2012.

Uitspraak

201201609/1/V6.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], wonend te [woonplaats], vennoot van [appellante B] (hierna: de vennootschap), gevestigd te [plaats], waarvan de andere vennoot was [vennoot A], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2012 in zaak nr. 10/4234 in het geding tussen:
de vennootschap
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister).
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2010 heeft de minister de vennootschap een boete van € 16.000,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 28 juli 2010 heeft de minister het door de vennootschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2012 heeft de rechtbank het door de vennootschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant A] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2012, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. J.J.A. Huisman, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is verschenen.
Overwegingen
1.    Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265) op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, wordt het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als beboetbaar feit.
Ingevolge het tweede lid gelden de ter zake van deze wet gestelde beboetbare feiten ten opzichte van elk persoon, met of ten aanzien van wie een beboetbaar feit is begaan.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, voor zover thans van belang, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2008 (hierna: de beleidsregels) wordt bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens artikel 5 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.    Het door inspecteurs van de Arbeidsinspectie (thans: de Inspectie SZW) op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 9 februari 2010 houdt in dat twee vreemdelingen van Pakistaanse nationaliteit (hierna: de vreemdelingen) op 15 mei 2009 in de onderneming van de vennootschap (hierna: de onderneming) arbeid hebben verricht, bestaande uit afwassen, het bedienen van de afwasmachine, het koken van rijst en het bedienen van klanten, zonder dat daarvoor tewerkstellingsvergunningen zijn verleend.
3.    [appellant A] betoogt dat de rechtbank de opgelegde boete ten onrechte niet heeft gematigd. Zij voert daartoe aan dat zij te goeder trouw heeft gehandeld, aangezien ten tijde van de overname van de onderneming aan haar is medegedeeld dat de vreemdelingen legaal werkzaam waren en zij ervan is uitgegaan dat de vreemdelingen legaal in Nederland verbleven. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat, aldus [appellant A], zij van Chinese afkomst is en niet op de hoogte van de Nederlandse wetgeving. [appellant A] voert voorts aan dat uit de in beroep overgelegde financiële gegevens blijkt dat zij de boete niet kan betalen. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat zij door de overname van de onderneming haar vermogen is kwijtgeraakt en dat de financiële situatie van [vennoot A] evenzeer slecht is, is de boete onevenredig en dient deze te worden vastgesteld op nihil dan wel te worden gematigd, aldus [appellant A].
3.1.        Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav om de aanwending van een bevoegdheid van de minister. De minister moet bij de aanwending van deze bevoegdheid de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Ingevolge de verplichting hem opgelegd in artikel 19d, derde lid, van de Wav, heeft de minister beleidsregels vastgesteld waarin de boetebedragen voor de overtredingen zijn vastgesteld. Deze beleidsregels zijn door de Afdeling als zodanig niet onredelijk bevonden (zie onder meer de uitspraak van 23 juni 2010 in zaak nr.
200908558/1/V6). Ook bij de toepassing van deze beleidsregels en de daarin vastgestelde boetebedragen dient de minister in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is.
De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
3.2.        Het betoog van [appellant A] dat zij te goeder trouw heeft gehandeld, is een herhaling van een betoog in beroep dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft verworpen.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 21 maart 2012 in zaak nr.
200804654/1/V6) bestaat reden tot matiging van de opgelegde boete indien op basis van de door de beboete werkgever overgelegde financiële gegevens moet worden geoordeeld dat hij door de opgelegde boete onevenredig wordt getroffen. Aangezien de door de vennootschap in beroep overgelegde financiële gegevens slechts zien op de inkomsten van [appellant A] in de weken 6, 13 en 14 van 2011, heeft zij onvoldoende inzicht geboden in haar financiële situatie en die van [appellant A]. De rechtbank heeft reeds hierom terecht geoordeeld dat in zoverre geen aanleiding bestaat de boete te matigen. Reeds omdat [appellant A] in hoger beroep geen nadere gegevens heeft overgelegd ter staving van haar gestelde slechte financiële situatie, die van [vennoot A] en van de financiële afwikkeling van de vennootschap, leidt hetgeen [appellant A] hierover heeft aangevoerd niet tot een ander oordeel.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink    w.g. Groenendijk
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012
164-670.