ECLI:NL:RVS:2012:BY4367

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201201354/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschotten kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 december 2011. De Belastingdienst had bij besluiten van 25 september 2009 de aan [appellant] verleende voorschotten kinderopvangtoeslag voor de jaren 2008 en 2009 herzien en vastgesteld op nihil. Het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit werd door de Belastingdienst ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde echter dat het besluit van de Belastingdienst niet deugde en vernietigde dit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 13 november 2012. Tijdens de zitting is [appellant] vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M.J. Hoogendoorn. De Afdeling overweegt dat volgens de Wet kinderopvang en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen een ouder recht heeft op kinderopvangtoeslag indien er een schriftelijke overeenkomst bestaat tussen de ouder en de houder van de opvang. De rechtbank had vastgesteld dat de overgelegde overeenkomsten niet als bewijs konden dienen, omdat de datum van ondertekening ontbrak. Dit leidde tot de conclusie dat er geen recht op een voorschot kinderopvangtoeslag bestond.

In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat hij op andere wijze dan met een dagtekening kan aantonen dat de opvang op basis van de overeenkomsten heeft plaatsgevonden. De Afdeling oordeelt echter dat de datum van indiening van de aanvraag om kinderopvangtoeslag niet voldoende is om het bestaan van een overeenkomst aan te tonen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de overgelegde overeenkomsten niet als bewijs kunnen dienen. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201201354/1/A2.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 december 2011 in zaak nr. 10/3202 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 25 september 2009 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] verleende voorschotten kinderopvangtoeslag voor de jaren 2008 en 2009 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 15 september 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 september 2010 vernietigd en de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.J. Hoogendoorn, advocaat te Utrecht, is verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 juli 2011 in zaak nr.
201100797/1/H2) bestaat geen recht op een voorschot kinderopvangtoeslag indien geen sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko die de basis vormt voor de kinderopvang. Gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, van de Awir betekent dit, zo heeft de Afdeling voorts eerder overwogen (uitspraak van 19 oktober 2011 in zaak nr.
201103542/1/H2), dat degene die stelt recht te hebben op een voorschot kinderopvangtoeslag, dit aan de hand van een schriftelijke overeenkomst moet aantonen, en dat bij het ontbreken van de datum van ondertekening in de overgelegde overeenkomst niet vast staat dat de kinderopvang op basis van deze overeenkomst heeft plaatsgevonden en deze overeenkomst niet als bewijs voor kinderopvang kan dienen.
3.    De rechtbank heeft het besluit van 15 september 2010 vanwege een motiveringsgebrek vernietigd. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 27 juli 2011 en 19 oktober 2011 heeft zij evenwel de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten omdat de dagtekening in de door [appellant] overgelegde overeenkomsten ontbreekt, reeds daarom niet is komen vast te staan dat de kinderopvang op basis van deze overeenkomsten heeft plaats gevonden en deze overeenkomsten niet als bewijs van kinderopvang kunnen dienen.
4.    [appellant] komt in hoger beroep op tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Daartoe voert hij aan dat uit de genoemde uitspraken van de Afdeling niet volgt dat niet op een andere wijze dan met een dagtekening in de overeenkomsten aannemelijk kan worden gemaakt dat de opvang op basis van de overeenkomsten heeft plaats gevonden. Hij betoogt dat hij dit met de door hem overgelegde stukken, in onderlinge samenhang bezien, aannemelijk heeft gemaakt. [appellant] verwijst hiertoe naar de aanvraag voor kinderopvangtoeslag die in mei 2008 door het gastouderbureau voor hem is ingediend, met vermelding van de in de overeenkomst opgenomen uren en uurprijs. Volgens [appellant] is het niet aannemelijk dat een dergelijke aanvraag wordt ingediend, zonder dat hieraan een overeenkomst met het gastouderbureau ten grondslag ligt.
5.    Dit betoog faalt. Anders dan [appellant] betoogt maakt de datum van indiening van een aanvraag om kinderopvangtoeslag niet aannemelijk dat van het bestaan van een overeenkomst met ingang van die datum kan worden uitgegaan. Dit te minder nu de overeenkomsten eerst in beroep bij brief van 27 oktober 2011 door [appellant] zijn overgelegd, terwijl de Belastingdienst hem daarom al bij brief van 27 maart 2009 had gevraagd. De rechtbank is terecht tot de slotsom gekomen dat de overgelegde overeenkomsten niet als bewijs kunnen dienen. De genoemde uitspraken van de Afdeling leiden niet tot een andere uitkomst.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Borman    w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012
47-615.