201207694/4/R4.
Datum uitspraak: 16 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Numansdorp, gemeente Cromstrijen,
het college van burgemeester en wethouders van Cromstrijen,
verweerder.
Bij besluit van 5 juni 2012 heeft het college het wijzigingsplan "Schuringsedijk ongenummerd" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. [verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 oktober 2012, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door A. Bil, en het college vertegenwoordigd door mr. E.J. van Huut en W. Togtema, zijn verschenen.
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het wijzigingsplan betreft een wijziging van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied, 1e herziening" van de gemeente Cromstrijen. Het wijzigingsplan maakt het mogelijk om op het perceel Schuringsedijk ongenummerd, dat is gelegen ten westen van het perceel Schuringsedijk 37 en ten noorden van het perceel Schuringsedijk 96, een nieuwe bouwstede te realiseren.
3. Het college stelt dat [verzoeker] niet is aan te merken als belanghebbende bij het bestreden besluit. Volgens het college bedraagt de afstand tussen de woning van [verzoeker] en de toekomstige bebouwing in het plangebied ongeveer 360 m waardoor het zicht op de nieuwe bebouwing nihil zal zijn. Verder stelt het college dat ter plaatse van het perceel van [verzoeker] geen geur- of geluidhinder zal worden ondervonden als gevolg van de bedrijfsvoering in het plangebied. Voorts stelt het college in dit kader dat het perceel van [verzoeker] niet direct grenst aan het plangebied, maar dat er nog een perceel van een andere eigenaar is gelegen tussen het perceel van [verzoeker] en het plangebied.
3.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent wijziging van een bestemmingsplan, overeenkomstig artikel 3.6, eerste lid, van deze wet.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.2. Ter zitting is naar voren gebracht dat de afstand tussen het perceel van [verzoeker] en het plangebied ongeveer 200 m bedraagt. Aan de hand van een foto van de omgeving is inzichtelijk gemaakt dat het gebied tussen de woning van [verzoeker] en het plangebied een open gebied is, waarop geen bebouwing staat. De voorzitter acht niet uitgesloten dat [verzoeker] zicht heeft op de voorziene bebouwing in het plangebied. Gelet hierop ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor de verwachting dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat [verzoeker] geen belanghebbende bij het besluit tot vaststelling van het plan is.
4. Uit de stukken is gebleken dat door [belanghebbende] op 20 juni 2007 een bouwvergunning voor de bouw van een loods ten behoeve van zijn fruitteeltbedrijf bij het college is aangevraagd. Het college heeft ter zitting naar voren gebracht dat de beslissing op deze aanvraag is aangehouden. Indien het plan niet wordt geschorst, kan op de aanvraag, die volgens het college past in het plan, worden beslist. In zoverre is er spoedeisend belang aanwezig, zodat zal worden bezien of aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
5. [verzoeker] betoogt dat het college geen gebruik had mogen maken van de in artikel 7, lid 23, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied, 1e herziening", omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden dat de voorziene bedrijfsbebouwing en de bedrijfswoning voor het betrokken bedrijf doelmatig en noodzakelijk zijn. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst [verzoeker] naar de vier door de Agrarische beoordelingscommissie uitgebrachte adviezen. Verder stelt [verzoeker] dat het college zich niet had mogen baseren op het aan het plan ten grondslag liggende advies van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hans Rietveld Agrarisch Advies B.V. van 17 april 2009 (hierna: advies van Hans Rietveld), aangezien in dit advies volgens hem niet de ingevolge artikel 7, lid 23, van de planvoorschriften in het bestemmingsplan "Landelijk Gebied, 1e herziening" vereiste toetsing is uitgevoerd of is voldaan aan de voorwaarden dat de bebouwing noodzakelijk en doelmatig moet zijn. Voorts heeft [verzoeker] aangevoerd dat het college zich niet had mogen baseren op een bedrijfsplan uit 2006, maar ook onderzoek had moeten doen naar de bedrijfsvoering en de continuering daarvan op het moment dat het wijzigingsplan werd vastgesteld. Hij betoogt daarbij tevens dat hij ten onrechte geen inzage heeft gehad in het bedrijfsplan uit 2006.
5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de bedrijfsbebouwing en de bedrijfswoning noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering, omdat in het plangebied een volwaardig bedrijf wordt gerealiseerd en het daarvoor nodig is dat een bedrijfsleider ter plaatse aanwezig is om toezicht te houden en personeel aan te sturen. De bebouwing is volgens het college ook doelmatig, omdat de appels van het soort "Kanzi", die in het plangebied worden geteeld, aan speciale eisen moeten voordoen. Het is daardoor volgens het college doelmatiger om, mede gelet op de hoge productie, eigen opslagcapaciteit en een eigen koelhuis ter plaatse te hebben. Volgens het college wordt thans een verouderde koelruimte gehuurd op een afstand van 4 km. Het college verwijst hierbij naar het advies van Hans Rietveld.
5.2. Ingevolge artikel 7, lid 23, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Landelijke Gebied, 1e herziening" kunnen burgemeester en wethouders het plan in die zin wijzigen dat zij op de gronden zonder de nadere aanwijzing (z) en voor zover niet gelegen in het ganzengebied zoals aangegeven op kaartbijlage 2, nieuwe agrarische bouwsteden als bedoeld in lid 3 mogen projecteren zonder de subbstemming Aiv; een en ander met in achtneming van het volgende;
a. bouwsteden mogen niet worden geprojecteerd binnen de onderstaand aangegeven afstanden, gerekend vanaf de op de kaart met een nadere aanduiding aangegeven leidingen; aanduiding I: 70 m, aanduiding II, IV, VII en X: 130 m, aanduiding III, VI en IX: 75 m en aanduiding V: 34 m.
b. met betrekking tot de situering van de agrarische bedrijfswoning is het bepaalde in lid 14 onder d van overeenkomstige toepassing;
c. het bepaalde in dit artikel is na planwijziging op overeenkomstige wijze van toepassing op de nieuw te projecteren agrarische bouwsteden.
Ingevolge artikel 7, lid 14, onder d, bedraagt de afstand van de woning tot de as van de in dat lid genoemde wegen tenminste de daar genoemde afstanden.
Ingevolge artikel 7 lid 24, winnen burgemeester en wethouders, alvorens omtrent toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 23 te beslissen - onverminderd het bepaalde in lid 2 - schriftelijk advies in bij de agrarisch deskundige met betrekking tot de vraag of sprake is van een werkelijk agrarisch bedrijf en of de voorgestelde situering voor het betrokken bedrijf doelmatig is. Voorts winnen zij advies in bij de adviseur inzake natuur en landschap in verband met de situering van de betrokken bouwstede.
Ingevolge artikel 7, lid 2, mogen op de gronden waaraan de bestemming (A) Agrarische doeleinden is toegekend uitsluitend bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming worden gebouwd, alsmede per bedrijf ten hoogste een dienstwoning met bijbehorende bijgebouwen voorzover ten behoeve van het bedrijf niet reeds een woning aanwezig is en bij de tervisielegging van het ontwerp van het plan ook nog niet aanwezig was; met dien verstande dat op de gronden met de nadere aanwijzing (zw) geen dienstwoning en geen bij een dienstwoning behorende bijgebouwen zijn toegestaan en een ander slechts is toegestaan indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering gelet op de aard, inrichting, omvang en continuïteit van het bedrijf, nodig is.
Ingevolge artikel 7, lid 3, mogen de ingevolge het bepaalde in lid 2 toelaatbare gebouwen, voorzover zij de maten van een klein gebouw als omschreven in artikel 1, lid 23, te boven gaan en behoudens het bepaalde in lid 4, uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwstede van 1 ha ter plaatse van het daartoe op de kaart aangegeven *-teken met dien verstande, dat de grootste afstand waarbinnen gebouwen worden gebouwd niet meer dan 150.00 m mag bedragen.
5.3. Uit de stukken volgt dat [belanghebbende] mede vennoot is van [bedrijf] aan de [locatie] te Numansdorp en dat hij daarnaast een bedrijf bezit aan de Schuringsedijk waarop het plan betrekking heeft. Thans heeft hij in het plangebied alleen teeltgronden, maar hij wil daar bedrijfsbebouwing en een dienstwoning realiseren teneinde de opslag en verwerking van appels ter plaatse te effectueren.
Volgens het advies van Hans Rietveld zijn beide bedrijven qua omvang aan te merken als volwaardige agrarische bedrijven. In het advies is verder vermeld dat uit de jaarrekeningen van 2006 en 2007 en het bedrijfsplan van DLV Fruitteelt blijkt dat het bedrijf voldoende winstgevend is en dat het oprichten van een koeling, schuren en een woning aan de Schuringsedijk doelmatig is. Het transporteren van fruit naar de Zijlstraweg te Numansdorp, waar thans koelruimte wordt gehuurd, vergt volgens het advies veel tijd en zorgt voor overlast, terwijl de continuïteit hiervan niet gewaarborgd is. Volgens het advies is uitbreiding van de bebouwing op het bedrijf aan de [locatie] ook een mogelijkheid, omdat dan schaalvoordelen met het sorteren van fruit zouden kunnen worden behaald. Het is volgens het advies de vraag of dit ook voordelen oplevert voor de in het plangebied te telen appelsoort Kanzi in verband met de speciale kwaliteitseisen die daaraan worden gesteld. Verder is vermeld dat aan een groot bedrijf ook nadelen zitten, zoals moeilijke bestuurbaarheid en het moeilijk kunnen vinden van een bedrijfsopvolger.
In de adviezen van de Agrarische beoordelingscommissie van onderscheidenlijk 17 april 2007, 22 oktober 2007, 3 maart 2008 en 16 februari 2009, is vermeld dat bedrijfsbebouwing en een dienstwoning in het plangebied niet doelmatig en noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering. Dit omdat - kort weergegeven - volgens de Agrarische beoordelingscommissie de locatie aan de [locatie] doelmatig is voor uitbreiding van de bebouwing vanwege de te behalen schaalvoordelen. Thans vindt fruitverwerking volgens de Agrarische beoordelingscommissie ook al plaats op de locatie aan de [locatie]. Het is volgens de Agrarische beoordelingscommissie arbeidsbesparend en doelmatiger om fruitverwerking, zoals sorteren, koelen en verpakken op één locatie te laten plaatsvinden in plaats van op twee afzonderlijke plaatsen. Volgens de Agrarische beoordelingscommissie is doelmatigheid van bebouwing aan de Schuringsedijk pas aan de orde als deze vestiging daadwerkelijk is afgesplitst van de bedrijfsvoering aan de [locatie]. Dat een arbeidsovereenkomst is getekend met een bedrijfsleider zegt volgens de Agrarische beoordelingscommissie niets over de continuïteit van het bedrijf aan de Schuringsedijk.
5.4. De hiervoor vermelde adviezen wijzen in verschillende richtingen. De vraag of de voorziene bedrijfsbebouwing en bedrijfswoning noodzakelijk en doelmatig zijn vergt nader onderzoek waartoe de onderhavige procedure zich niet leent. De voorzitter is er thans onvoldoende van overtuigd dat, zoals het college stelt, de realisering van bedrijfsbebouwing en een dienstwoning in het plangebied noodzakelijk en doelmatig zijn voor de bedrijfsvoering en of het college voldoende onderzoek heeft gedaan naar de continuïteit van de bedrijfsvoering. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat het college, zoals het college ter zitting naar voren heeft gebracht, het wijzigingsplan heeft gebaseerd op de ingediende bouwvergunningaanvraag uit 2007.
5.5. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen en gelet op de betrokken belangen aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. In verband hiermee behoeft hetgeen [verzoeker] voor het overige heeft aangevoerd thans geen bespreking meer. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. In het te vergoeden bedrag moeten de reiskosten die door de beroepsmatige rechtsbijstandverlener zijn gemaakt, geacht worden te zijn verdisconteerd.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Cromstrijen van 5 juni 2012;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Cromstrijen tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Cromstrijen aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2012