ECLI:NL:RVS:2012:BY3679

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201207424/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking standplaatsvergunning te Nieuwegein

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 november 2012 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door [verzoeker], die in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 28 juni 2012. De rechtbank had het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein op 10 mei 2011 de aan [verzoeker] verleende vergunning voor het innemen van een standplaats had ingetrokken. Dit besluit was genomen omdat [verzoeker] de standplaats niet meer had ingenomen sinds 30 juli 2010.

[verzoeker] heeft verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van deze voorziening. Hij heeft aangegeven dat hij door de intrekking van de vergunning inkomsten mist en dat hij en zijn gezin moeten rondkomen van een inkomen op of onder bijstandsniveau. Tijdens de zitting op 25 oktober 2012 heeft [verzoeker] ook gewezen op een ander besluit van het college, dat hij als onlosmakelijk verbonden met deze zaak beschouwt.

Het college heeft echter betoogd dat [verzoeker] geen spoedeisend belang heeft, omdat hij pas zeventien maanden na de intrekking van de vergunning om een voorlopige voorziening heeft verzocht. De voorzitter heeft in zijn overwegingen geconcludeerd dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een financiële noodsituatie verkeert en dat er geen grond is voor het aannemen van onverwijlde spoed. Daarom heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201207424/2/A3.
Datum uitspraak: 13 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Houten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 28 juni 2012 in zaak nr. 11/4260 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein.
Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2011 heeft het college de aan [verzoeker] op 12 maart 2009 verleende vergunning voor het innemen van een standplaats op [locatie] te Nieuwegein met ingang van 11 mei 2011 ingetrokken.
Bij besluit van 23 november 2011 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2012 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 oktober 2012, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. H. Veldhuizen, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Heil en F.H. Steins, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.    Het verzoek strekt ertoe dat de besluiten van 23 november 2011 en 10 mei 2011 bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
Volgens [verzoeker] heeft hij een spoedeisend belang bij het treffen van deze voorziening, omdat hij al lange tijd de inkomsten mist die hij met een verkoopwagen vanaf de standplaats kan realiseren. Hij tracht dit zoveel mogelijk met andere werkzaamheden op te vangen, maar kan daarmee het verlies aan inkomen niet volledig compenseren. Hij en zijn gezin moeten daardoor rondkomen van een inkomen op of onder bijstandsniveau, aldus [verzoeker].
Ter zitting van de voorzitter heeft [verzoeker] als een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorziening naar voren gebracht dat het college op 7 september 2012 een afwijzend besluit omtrent de door [verzoeker] gestelde verschuldigdheid van een dwangsom wegens het niet tijdig geven van een beschikking op aanvraag heeft genomen. Tegen dat besluit heeft hij bezwaar gemaakt. Die procedure is onlosmakelijk verbonden met de onderhavige, aldus [verzoeker].
4.    Het college heeft betoogd dat [verzoeker] geen spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening heeft. Daartoe heeft het erop gewezen dat [verzoeker] eerst zeventien maanden na de intrekking van de vergunning een verzoek om deze voorziening heeft ingediend. Voorts heeft het college, onder verwijzing naar het aan de Afdeling overgelegde besluit van 7 september 2012, uiteengezet dat [verzoeker] bij e-mail van 7 november 2009 heeft verzocht om aanpassing van de standplaatsvergunning, in die zin dat het aan deze vergunning verbonden voorschrift dat de verkoopwagen buiten de verkooptijden van de standplaats dient te zijn verwijderd, komt te vervallen. Dit verzoek ziet in feite op het mogen plaatsen van een permanent bouwwerk, aldus het college. Het heeft gesteld dat indien, zoals in dit geval, het bestemmingsplan daarvoor geen mogelijkheid laat, steeds eerst een principeverzoek aan het college wordt voorgelegd. Een beslissing van het college op zo'n verzoek is geen besluit, omdat daaraan geen rechtsgevolg is verbonden. Gelet hierop is het verzoek van [verzoeker] geen aanvraag, als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en is zijn beroep op artikel 4:17, eerste lid, van deze wet terecht niet gehonoreerd, aldus het college.
4.1.    Het college heeft onbestreden gesteld dat [verzoeker], sinds de standplaatsvergunning aan hem is verleend, daarvan slechts zeven en een halve maand gebruik heeft gemaakt en hij in ieder geval vanaf 30 juli 2010 de standplaats niet meer heeft ingenomen. Gelet hierop en gelet op het tijdsverloop sinds de intrekking van de vergunning, acht de voorzitter het gestelde verlies aan inkomsten door die intrekking onvoldoende om het vereiste spoedeisend belang aan te nemen. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van het bestreden besluit in een financiële noodsituatie verkeert, dan wel dat moet worden gevreesd dat hij in afwachting van de behandeling van het geding in de bodemprocedure in een zodanige situatie zal komen te verkeren.
Verder ziet de voorzitter in hetgeen namens [verzoeker] ter zitting naar voren is gebracht geen grond om aan te nemen dat omwille van de bezwaarprocedure met betrekking tot het besluit van het college van 7 september 2012 onverwijlde spoed bestaat die tot het treffen van de gevraagde voorziening noopt. De voorzitter ziet ook anderszins geen aanleiding om onverwijlde spoed aan te nemen.
5.    Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Sparreboom
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2012
195-598.