ECLI:NL:RVS:2012:BY3372

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201209075/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen verlenging bewaringsmaatregel en zicht op uitzetting naar Ethiopië

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, die op 13 september 2012 het beroep van de vreemdeling tegen de verlenging van de bewaringsmaatregel ongegrond verklaarde. De vreemdeling had in eerste instantie bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 augustus 2012, waarbij zijn bewaringsmaatregel met maximaal twaalf maanden werd verlengd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende zicht op uitzetting naar Ethiopië bestond, maar de vreemdeling betwistte dit en stelde dat er geen inhoudelijke reactie was ontvangen van de Ethiopische autoriteiten op zijn aanvraag voor een laissez passer, die al in 2010 was ingediend.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 oktober 2012 behandeld. Tijdens deze zitting was de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet verschenen, wat leidde tot twijfels over het zicht op uitzetting. De Afdeling concludeerde dat het zicht op uitzetting vanaf 22 augustus 2012, de datum waarop de verlenging van de bewaringsmaatregel inging, was komen te ontbreken. Dit leidde tot de conclusie dat de maatregel onrechtmatig was. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 17 augustus 2012 alsnog gegrond.

De vreemdeling kreeg een schadevergoeding toegekend voor de periode waarin de onrechtmatige bewaringsmaatregel van kracht was, en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de Afdeling de beslissing op 13 november 2012 openbaar uitsprak.

Uitspraak

201209075/1/V3.
Datum uitspraak: 13 november 2012
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
(de vreemdeling),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 13 september 2012 in zaak nr. 12/26399 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 17 augustus 2012 is de termijn van de aan de vreemdeling opgelegde bewaringsmaatregel verlengd met ten hoogste twaalf maanden. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 september 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2012, waar de vreemdeling, bijgestaan door mr. F.W. Verweij, advocaat te Amersfoort, is verschenen.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. De vreemdeling klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat thans nog voldoende zicht op uitzetting van de vreemdeling bestaat. Daartoe betoogt de vreemdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aanvraag tot afgifte van een laissez passer reeds op
17 mei (lees: oktober) 2010 is ingediend en sindsdien, ondanks dat hij een originele Ethiopische identiteitskaart heeft overgelegd, geen inhoudelijke reactie is ontvangen van de Ethiopische autoriteiten. Voorts verwijst de vreemdeling naar het door hem overgelegde besluit op het verzoek om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) betreffende de aanvraag en afgifte van
laissez passer voor Ethiopië.
2.1. Uit de op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt dat de vreemdeling zijn originele Ethiopische identiteitskaart heeft overgelegd. Voorts blijkt dat de staatssecretaris op 12 oktober 2010 een aanvraag om afgifte van een laissez passer ten behoeve van de vreemdeling heeft verzonden aan de Ethiopische autoriteiten. Op 27 januari 2011 is de vreemdeling gepresenteerd bij de Ethiopische autoriteiten en is de ingediende aanvraag om afgifte van een laissez passer in behandeling genomen. Na deze presentatie heeft de staatssecretaris tot augustus 2012 maandelijks gerappelleerd, hetgeen niet heeft geleid tot een inhoudelijke reactie op de aanvraag. Op 25 april 2012 heeft de staatssecretaris een telefonisch onderhoud gehad met de ambassade van Ethiopië en is de zaak van de vreemdeling opnieuw onder de aandacht gebracht. Op 24 mei 2012 is door een Nederlandse delegatie een bezoek gebracht aan de Ethiopische autoriteiten. Omtrent dit bezoek is geen nadere informatie bekend. Verder blijkt uit het door de vreemdeling overlegde besluit op het verzoek om openbaarmaking van informatie op grond van de Wob dat voor personen die zich in vreemdelingenbewaring bevonden in de periode van 1 januari 2010 tot 1 juni 2012 in totaal ongeveer 25 aanvragen om afgifte van een
laissez passer bij de Ethiopische autoriteiten zijn ingediend, terwijl geen van deze aanvragen heeft geleid tot afgifte van een laissez passer.
2.2. De hiervoor weergegeven informatie heeft bij de Afdeling twijfel doen rijzen in dit geval. Gelet hierop zijn partijen uitgenodigd voor een behandeling van het hoger beroep ter zitting. In de uitnodiging voor de zitting heeft de Afdeling de staatssecretaris een aantal vragen betreffende het zicht op uitzetting naar Ethiopië gesteld en hem verzocht daarop ter zitting in te gaan. De staatssecretaris is evenwel zonder bericht niet ter zitting verschenen, waardoor de bij de Afdeling gerezen twijfel niet is weggenomen. Onder deze omstandigheden dient te worden geoordeeld dat het zicht op uitzetting vanaf 22 augustus 2012, de dag waarop de verlenging van de maatregel van bewaring is ingegaan, is komen te ontbreken. De maatregel is vanaf die dag onrechtmatig.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.2 is overwogen, het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 17 augustus 2012 alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 22 augustus 2012 tot
8 oktober 2012, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 13 september 2012 in zaak
nr. 12/26399;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 3.760,00 (zegge: drieduizend zevenhonderdzestig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de secretaris van de Raad van State.
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.748,00 (zegge: zeventienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel, en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van
mr. J. van de Kolk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Van de Kolk
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2012
565-665.
Verzonden: 13 november 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser