201203415/1/A2.
Datum uitspraak: 14 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 februari 2012 in zaak nr. 11/603 in het geding tussen:
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Bij besluiten van 8 en 13 september 2010 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 6 januari 2011 heeft de raad het door [appellant] het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2012, waar [appellant] is verschenen.
1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
2. Op 9 december 2008 heeft [appellant] een toevoeging aangevraagd, teneinde zich in een procedure inzake de executoriale verkoop van zijn woning te kunnen laten bijstaan door mr. T. Bogers van advocatenkantoor Ausma De Jong Advocaten. Bij besluit van 20 januari 2009 heeft de raad aan [appellant] de gevraagde toevoeging verleend.
[appellant] is bij deurwaardersexploot van 9 juli 2010 op de hoogte gebracht van de op handen zijnde executoriale verkoop van zijn woning op 1 september 2010. Omdat mr. T. Bogers op dat moment niet meer voor Ausma De Jong Advocaten werkzaam was, heeft [appellant] zich gewend tot het advocatenkantoor van mr. I.K. Kolev, die op 24 en 25 augustus 2010 namens hem om een toevoeging heeft verzocht.
Aan de afwijzing van deze aanvragen heeft de raad ten grondslag gelegd dat zij betrekking hebben op een rechtsbelang ter zake waarvan reeds een toevoeging aan [appellant] is verleend bij besluit van 20 januari 2009, zodat ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb geen recht op een toevoeging bestaat.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad de aanvragen terecht heeft afgewezen, omdat de raad bij besluit van 20 januari 2009 reeds eerder aan [appellant] een toevoeging ter zake van hetzelfde rechtsbelang heeft verleend. Verder heeft zij geoordeeld dat de raad de aanvragen niet hoefde aan te merken als een verzoek om mutatie van de eerder verleende toevoeging, omdat [appellant] heeft nagelaten de raad over die toevoeging te informeren, waardoor de raad van de toevoeging niet op de hoogte was.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad zijn aanvragen niet hoefde aan te merken als verzoeken om mutatie van de eerder aan hem verleende toevoeging, omdat hij de raad niet over deze eerdere toevoeging heeft ingelicht. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat van hem niet kon worden verwacht dat hij ervan op de hoogte was dat die informatie voor de raad van belang is om een beslissing op zijn aanvraag te kunnen nemen. Bovendien moet de raad worden geacht met de eerder aan hem verleende toevoeging bekend te zijn, nu de toevoeging een besluit van de raad zelf is, aldus [appellant].
4.1. Dat de raad moet worden geacht bekend te zijn met de eerder verleende toevoeging, brengt niet met zich dat de raad de nieuwe aanvragen van [appellant] had moeten aanmerken als verzoeken om mutatie daarvan, omdat in de aanvragen geen melding is gemaakt van de eerder aan hem verleende toevoeging en daaruit ook niet bleek dat het dezelfde procedure betreft.
Ter zitting heeft [appellant] verklaard dat hij Kolev heeft ingelicht dat Bogers hem op basis van een toevoeging heeft bijgestaan. Gelet op het bepaalde in artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb had Kolev echter in dat geval een verzoek om mutatie van die toevoeging moeten doen in plaats van namens [appellant] nieuwe aanvragen in te dienen. Omdat Kolev handelde als gemachtigde van [appellant], wordt dit [appellant], ook al kan het hemzelf niet worden verweten, aangerekend.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012