201204215/1/V6.
Datum uitspraak: 14 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], mede voor haar minderjarig kind, wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 maart 2012 in zaak nr. 11/1655 in het geding tussen:
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Bij besluit van 5 november 2010 heeft de minister het verzoek van [appellante] om haar en haar minderjarige kind het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 9 maart 2011 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 maart 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2012, waar [appellante], bijgestaan door mr. D. Schaap, advocaat te Rotterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.C. Rop, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (hierna: het Besluit) verstrekt de verzoeker met betrekking tot zichzelf bij de indiening van het naturalisatieverzoek, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn nationaliteit of nationaliteiten.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zonodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de toelichting op artikel 7 van de RWN in de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) dient een verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument over te leggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit dient niet alleen te geschieden in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Indien de verzoeker niet in het bezit is van een geldig buitenlands reisdocument en houder is van een verblijfsvergunning asiel, of staatloos is, mag hij óf een vluchtelingenpaspoort óf een vreemdelingenpaspoort overleggen. Is de verzoeker houder van een regulier verblijfsrecht (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is), dan moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument worden overgelegd, tenzij de verzoeker met ‘staatloos’ in de gemeentelijke basisadministratie is opgenomen. Dit geldt met ingang van 1 mei 2009 ook voor houders van een regulier verblijfsrecht die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de IND zijn vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort), tenzij de hier bedoelde verzoeker op onderstaand beschreven wijze aantoont dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument.
Van het vereiste van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) is vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is een geldig buitenlands reisdocument over te leggen. In bewijsnood is een verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de desbetreffende verzoeker niet in het bezit gesteld kan worden van een geldig buitenlands reisdocument. Indien een verzoeker voornoemde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument, aldus de Handleiding.
2. Niet in geschil is dat [appellante] bij haar verzoek om haar en haar minderjarige kind het Nederlanderschap te verlenen geen geldige buitenlandse reisdocumenten heeft overgelegd. De minister heeft het naturalisatieverzoek afgewezen omdat de nationaliteit van [appellante] en haar minderjarige kind niet vast is komen te staan.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank is voorbijgegaan aan haar standpunt dat de minister het paspoortvereiste niet aan haar heeft kunnen tegenwerpen. Zij voert daartoe aan dat artikel 31 van het Besluit niet vermeldt dat een verzoeker een geldig buitenlands paspoort dient over te leggen, en wijst erop dat volgens de Handleiding zij slechts in beginsel een geldig buitenlands reisdocument in aanvulling op de geboorteakte moet overleggen. Zij stelt dat de minister op grond van haar gelegaliseerde geboorteakte haar nationaliteit had kunnen vaststellen en dat haar Georgische Sovjetpaspoort, waarvan de geldigheidsduur is verstreken, haar Georgische nationaliteit bevestigt.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister bevoegd is om in het kader van de naturalisatieprocedure, wegens de aan het verlenen van het Nederlanderschap verbonden gevolgen, op de daartoe geëigende wijze bewijs van de ingevolge artikel 31, eerste lid, van het Besluit bij een naturalisatieverzoek te verstrekken gegevens te verlangen. Het betoog dat [appellante] haar nationaliteit met de door haar overgelegde gelegaliseerde geboorteakte aannemelijk heeft gemaakt, slaagt niet, reeds omdat een dergelijk document geen uitsluitsel geeft over haar nationaliteit. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het Georgische Sovjetpaspoort dat [appellante] bij haar asielaanvraag heeft overgelegd niet tot een ander oordeel leidt, reeds omdat de geldigheidsduur daarvan is verstreken.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zij niet al het mogelijke heeft gedaan om een geldig buitenlands reisdocument te verkrijgen en dat bewijsnood zich niet voordoet. Zij voert daartoe aan dat zij zich meermalen heeft gericht tot de Georgische ambassade te Den Haag (hierna: de ambassade) en dat de ambassade op de hoogte was van zowel haar [huidige voornaam] als haar [voormalige voornaam]. Zij stelt dat zij al hetgeen redelijkerwijs van haar verwacht mag worden heeft gedaan om in het bezit te komen van het voor naturalisatie benodigde document. Dat uit het algemeen ambtsbericht inzake Georgië van de minister van Buitenlandse Zaken van december 2009 (hierna: het ambtsbericht) blijkt dat zij zich kan richten tot het ministerie van Buitenlandse Zaken in Tbilisi, maakt dit niet anders, nu de ambassade heeft verklaard dat haar verzoek om een Georgische paspoort is doorgestuurd naar voormeld ministerie in Tbilisi, aldus [appellante]. Verder stelt [appellante] dat zij geen enkele band meer heeft met Georgië en geen kennissen heeft die daar verblijven, zodat niet van haar kan worden verwacht dat zij zich tot een onbekende derde wendt om een paspoort te verkrijgen.
4.1. Voor zover [appellante] beoogt te betogen dat zij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om een geldig buitenlands paspoort te verkrijgen omdat volgens de verklaring van de ambassade van 4 augustus 2010 de ambassade haar verzoek om een paspoort heeft doorgestuurd naar de autoriteiten in Georgië, faalt het betoog. Uit de door [appellante] overgelegde verklaring van de Consul van de ambassade van 21 september 2010 volgt dat in het register van het ministerie van Justitie van Georgië geen identificerende gegevens op naam van [huidige voornaam] [appellante] zijn gevonden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit deze verklaring niet kan worden afgeleid dat de Georgische autoriteiten op de voormalige voornaam van [appellante] in het register hebben gezocht. Dat, zoals [appellante] stelt, de ambassade op de hoogte was van haar voormalige voornaam, maakt dat niet anders, omdat daarmee de onduidelijkheid of de autoriteiten in Georgië wel op naam van [voormalige voornaam] [appellante] naspeuringen hebben verricht niet is weggenomen. Voorts blijkt uit voormelde verklaring van 21 september 2010 niet dat [appellante] van de Georgische autoriteiten geen paspoort kan verkrijgen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellante] niet al het mogelijke heeft gedaan om een paspoort te verkrijgen, reeds nu uit het ambtsbericht volgt dat zij zich voor de afgifte van een paspoort per post of e-mail kan richten tot de daartoe bevoegde autoriteiten in Georgië en dat zij een derde kan machtigen om een paspoort aan te vragen en af te halen. De enkele stelling dat zij geen band meer heeft met Georgië en geen kennissen aldaar heeft wonen, doet daaraan niet af, nu zij zich tot een in Georgië gevestigde advocaat of andere zakelijke dienstverlener zou kunnen richten. Voorts heeft de minister de stelling dat [appellante] wegens haar financiële situatie niet naar Georgië zou kunnen reizen, zoals zij ter zitting heeft toegelicht, niet voldoende hoeven achten om bewijsnood aan te nemen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bewijsnood zich niet voordoet.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Groeneweg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012