ECLI:NL:RVS:2012:BY3056

Raad van State

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202752/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • A.B.M. Hent
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek op basis van identiteit en openbare orde

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 november 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het verzoek was afgewezen op 7 april 2011, omdat de identiteit van [appellant] niet kon worden vastgesteld en er ernstige vermoedens bestonden dat hij een gevaar voor de openbare orde vormde. De rechtbank 's-Gravenhage had op 8 februari 2012 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 27 september 2012, waarbij de minister werd vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen. De Raad overwoog dat volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) een verzoek om naturalisatie kan worden afgewezen indien er ernstige vermoedens zijn dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt. In dit geval was het niet in geschil dat [appellant] geen gelegaliseerde geboorteakte had overgelegd en dat er een strafzaak tegen hem openstond.

[Appellant] voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat zijn identiteit niet kon worden vastgesteld en dat er geen bewijsnood was. Hij stelde dat hij een gelegaliseerde geboorteakte kon overleggen en dat hij zich op bewijsnood beriep vanwege de onstabiele situatie in Afghanistan. De Raad van State oordeelde echter dat het hoger beroep geen nieuw licht op de zaak wierp en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat de minister op goede gronden had aangenomen dat er ernstige vermoedens bestonden dat [appellant] een gevaar voor de openbare orde vormde, en dat het hoger beroep ongegrond was.

Uitspraak

201202752/1/V6.
Datum uitspraak: 14 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 februari 2012 in zaak nr. 11/7872 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2011 heeft de minister het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 31 augustus 2011 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2012, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, is verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een verzoek om naturalisatie afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker met betrekking tot zichzelf bij de indiening van het naturalisatieverzoek, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen en geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zonodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de toelichting op artikel 7 van de RWN in de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) dient een verzoeker buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een buitenlandse geboorteakte over te leggen.
Indien overgelegde buitenlandse akten van de burgerlijke stand ten tijde van de indiening van het verzoek om naturalisatie kunnen worden geaccepteerd als brondocument voor de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de GBA), worden deze documenten ook aanvaard voor de verlening van het Nederlanderschap. Immers, in de regel vindt de verlening van het Nederlanderschap plaats op basis van de inschrijving in de GBA. De verplichting tot het overleggen van buitenlandse akten, waaronder een geboorteakte, lijdt uitzondering indien reeds in het verleden gelegaliseerde, en soms tevens geverifieerde, documenten zijn overgelegd en verwerkt in de GBA of in een akte van de burgerlijke stand in Nederland. Alsdan kan worden afgezien van het wederom overleggen van dezelfde documenten. Bij op goede gronden gerezen twijfel, dienen echter opnieuw originele gelegaliseerde documenten te worden overgelegd.
Verder is in de Handleiding vermeld dat van het vereiste van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen en dat, indien geen sprake is van bewijsnood, geen vrijstelling wordt verleend. Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie.
Volgens de Handleiding wordt een verzoek om naturalisatie wegens gevaar voor de openbare orde onder meer afgewezen, indien op het moment van indiening van het verzoek of de beslissing daarop, serieuze verdenkingen bestaan dat de verzoeker een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen. Van een serieuze verdenking is onder meer sprake indien tegen de verzoeker een strafzaak wegens misdrijf openstaat. De verzoeker mag weliswaar niet voor schuldig worden gehouden zolang dat niet is komen vast te staan, maar dat brengt niet met zich mee dat een serieuze verdenking ter zake van een misdrijf irrelevant is.
De verzoeker mag in de periode van vier jaren direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop (de zogenaamde rehabilitatietermijn) niet onderworpen zijn geweest aan sanctionering van een misdrijf of aan de gevolgen daarvan. Daarbij is niet van belang:
a.    of het misdrijf aan de strafrechter is voorgelegd en door een strafrechter bewezen is verklaard. Een misdrijf is ook relevant, indien de strafvervolging nog loopt, of als het misdrijf (buiten de strafrechter om) is afgesloten met bijvoorbeeld een transactie of als terzake van het misdrijf een strafbeschikking is uitgevaardigd, of als de strafzaak nog openstaat.
Daarnaast is het volgens de Handleiding in zeer bijzondere gevallen mogelijk dat een verzoek dat op grond van bovenstaande regels moet worden afgewezen, toch moet worden ingewilligd. Voor de eenduidigheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is het van het grootste belang dat niet snel van het beleid wordt afgeweken en moet zeer grote terughoudendheid worden betracht. Bijzondere omstandigheden kunnen hoogstens tot de conclusie leiden dat de verzoeker geen gevaar vormt voor de openbare orde. Indien er wel sprake is van ernstige vermoedens dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt, mag hij volgens de Handleiding niet worden genaturaliseerd. Daarvan kan niet met toepassing van artikel 10 van de RWN worden afgeweken.
2.    De minister heeft het naturalisatieverzoek afgewezen omdat de identiteit van [appellant] niet vast is komen te staan en omdat er vermoedens bestaan dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. Niet in geschil is dat [appellant] bij zijn verzoek om verlening van het Nederlanderschap geen gelegaliseerde geboorteakte dan wel een taskera heeft overgelegd. Evenmin in geschil is dat tegen [appellant] een strafzaak openstaat ter zake van een misdrijf.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de identiteit van [appellant] niet kan worden vastgesteld en geen sprake is van bewijsnood en dat de minister op goede gronden heeft aangenomen dat er ernstige vermoedens bestaan dat [appellant] een gevaar oplevert voor de openbare orde. Hiertoe voert [appellant] aan dat weliswaar een strafzaak tegen hem openstaat ter zake van een misdrijf, maar dat hij daaraan niet schuldig is en geen significante bijdrage heeft geleverd aan het desbetreffende misdrijf. Voorts stelt hij dat hij een gelegaliseerde geboorteakte kan overleggen en beroept zich voor het overleggen van overige stukken op bewijsnood, wegens de onstabiele situatie in Afghanistan.
3.1.    Hetgeen [appellant] betoogt is een letterlijke herhaling van zijn betoog in eerste aanleg. De rechtbank heeft dit betoog terecht en op goede gronden verworpen. Het hoger beroep werpt geen nieuw of ander licht op de zaak.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin    w.g. Groeneweg
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012
32-692.