ECLI:NL:RVS:2012:BY3054

Raad van State

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202655/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • H.W. Groeneweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om Nederlanderschap en toetsing van nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 november 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar verzoek om het Nederlanderschap. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties had op 30 maart 2011 het verzoek van [appellante] om naturalisatie opnieuw afgewezen. Dit besluit werd door de minister in een later besluit van 4 juli 2011 gehandhaafd, waarna [appellante] in beroep ging bij de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond in haar uitspraak van 25 januari 2012, waarop [appellante] hoger beroep instelde.

De Raad van State overwoog dat [appellante] aanvoerde dat de uitspraak van de rechtbank niet door de griffier was ondertekend, wat volgens haar in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. De Raad oordeelde echter dat deze klacht niet slaagde, omdat het afschrift inhoudelijk gelijk was aan de ondertekende minuut van de uitspraak. De Raad benadrukte dat indien een bestuursorgaan een besluit van gelijke strekking neemt na een eerder afwijzend besluit, het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan leiden tot een toetsing van dat besluit als ware het een eerste afwijzing.

De Raad concludeerde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een hernieuwde toetsing rechtvaardigden. [appellante] had geen bewijs geleverd dat haar uitschrijving uit het Bevolkingsregister van Aruba onterecht was, en haar medische situatie werd niet als nieuw feit erkend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201202655/1/V6.
Datum uitspraak: 14 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 januari 2012 in zaak nr. 11/6126 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2011 heeft de minister het verzoek van [appellante] om haar het Nederlanderschap te verlenen opnieuw afgewezen.
Bij besluit van 4 juli 2011 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2012, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. A.C. Rop, advocaat te Den Haag, is verschenen.
Overwegingen
1.    [appellante] voert aan dat de aangevallen uitspraak niet door de griffier is ondertekend, hetgeen in strijd is met artikel 8:77, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 8:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Zij betoogt dat het hoger beroep reeds hierom gegrond is.
1.1.    Zoals volgt uit hetgeen de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 april 2009 in zaak nr.
200807037/2/V2) slaagt een dergelijke klacht niet, indien, zoals in dit geval, het afschrift inhoudelijk gelijk is aan de wel ondertekende minuut van de uitspraak. Met die ondertekening is immers aan de wettelijke vereisten van artikel 8:77, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 8:11, tweede lid, van de Awb voldaan.
2.    Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr.
200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr.
200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
2.1.    Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.2.    Bij besluit van 14 december 2006 is een eerder verzoek van [appellante] om verlening van het Nederlanderschap afgewezen, voor zover thans van belang, omdat uit onderzoek was gebleken dat [appellante] sinds 16 januari 1997 niet meer met haar toenmalige Nederlandse echtgenoot samenwoonde. Het bij besluit van 4 juli 2011 gehandhaafde besluit van 30 maart 2011 is van gelijke strekking als het besluit van 14 december 2006, zodat op het tegen het nieuwe besluit gerichte beroep het hiervoor onder 2 weergegeven beoordelingskader van toepassing is.
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de beroepsgronden niet kunnen worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, nu niet is gebleken dat aan [appellante] na het besluit van 14 december 2006 nieuwe informatie bekend is geworden die ten tijde van dit besluit niet bekend was of had kunnen zijn. Hiertoe voert [appellante] aan dat de rechtbank heeft miskend dat het door haar overgelegde afschrift van een document waaruit haar uitschrijving op 16 januari 1997 uit het Bevolkingsregister van Aruba blijkt, een nieuw feit is. Het document is slechts bestemd voor intern gebruik en kon haar derhalve niet ten tijde van het besluit van 14 december 2006 bekend zijn. [appellante] voert tevens aan dat de rechtbank niet heeft gemotiveerd waarom haar medische situatie geen nieuw feit is.
3.1.    [appellante] heeft haar stelling dat zij in strijd met de wet is uitgeschreven uit het Bevolkingsregister van Aruba niet gestaafd. Dat zij pas sinds kort beschikt over het document waaruit volgt dat zij op 16 januari 1997 uit voormeld register is uitgeschreven, maakt dat niet anders, nu uit dat document niet blijkt dat die uitschrijving niet terecht is geweest. [appellante] heeft voorts geen in rechte te honoreren verklaring gegeven waarom zij niet reeds vóór het besluit van 14 december 2006 een beroep op medische omstandigheden heeft kunnen doen.
3.2.    Nu in hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gelegen en zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet, is voor toetsing van het bij de rechtbank bestreden besluit geen plaats. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin    w.g. Groeneweg
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012
32-692.