ECLI:NL:RVS:2012:BY3045

Raad van State

Datum uitspraak
9 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201209615/2/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake boete opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 november 2012 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoekster, een onderneming gevestigd te Tilburg, had een boete van € 24.000,00 opgelegd gekregen door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar dit bezwaar werd door de minister ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de verzoekster beroep ingesteld bij de rechtbank, maar ook dit beroep werd ongegrond verklaard door de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda op 13 september 2012.

Tegen deze uitspraak heeft de verzoekster hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 30 oktober 2012 ter zitting behandeld, waarbij de verzoekster werd vertegenwoordigd door haar vennoot en een advocaat. De minister was ook vertegenwoordigd door een ambtenaar van het ministerie.

De voorzitter heeft overwogen dat het verzoek om voorlopige voorziening strekt tot opschorting van de rechtsgevolgen van het besluit tot het opleggen van de boete, totdat er op het hoger beroep is beslist. De verzoekster voerde aan dat invordering van de boete zou leiden tot faillissement, maar de voorzitter oordeelde dat het verzoek het noodzakelijke spoedeisende belang ontbeert. De voorzitter concludeerde dat de verzoekster niet voldoende objectieve gegevens had overlegd om aan te tonen dat zij in een financiële noodsituatie zou komen. Het verzoek werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

201209615/2/V6.
Datum uitspraak: 9 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te Tilburg,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 13 september 2012 in zaak nr. 12/3819 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2012 heeft de minister [verzoekster] een boete opgelegd van € 24.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav).
Bij besluit van 13 juni 2012 heeft de minister het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 september 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 oktober 2012, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door haar [vennoot A], bijgestaan door mr. R. Bormans, advocaat te Leusden, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.E. van der Kamp, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit tot het opleggen van de boete worden opgeschort totdat op het hoger beroep is beslist.
1.1.    Aan het verzoek heeft [verzoekster] ten grondslag gelegd dat in het geval de boete hangende het hoger beroep wordt ingevorderd, dit zal leiden tot haar faillissement. Zij voert hiertoe aan dat zij de boete niet kan betalen en tevergeefs heeft geprobeerd daartoe financiële middelen te verkrijgen. Zij verwijst in dit verband naar het door haar financieel adviseur opgestelde rapport inzake de jaarrekening van 2012 (1 januari 2012 tot en met 30 september 2012). Tevens voert zij aan dat het executietraject zal worden ingezet indien de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven.
1.2.    De voorzitter is van oordeel dat het verzoek het voor inwilliging daarvan noodzakelijke spoedeisende belang ontbeert. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het door [verzoekster] overgelegde financieel rapport is samengesteld op basis van door [verzoekster] verstrekte gegevens en daarin is vermeld dat deze gegevens niet kunnen resulteren in zekerheid omtrent de getrouwheid van de bevindingen van het rapport. [verzoekster] heeft niet met voldoende objectieve gegevens aannemelijk gemaakt dat zij indien de rechtsgevolgen van het boetebesluit niet worden opgeschort, in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. Dat [verzoekster] ter zitting heeft aangevoerd dat zij thans geen betalingsregeling kan treffen, vormt geen grond om haar daarin te volgen, nu zij sinds het besluit van 16 januari 2012 daartoe geen poging heeft ondernomen.
2.    Het verzoek wordt afgewezen.
3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos    w.g. Groenendijk
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2012
164-766.