201109174/1/A4.
Datum uitspraak: 14 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Wijk aan Zee, gemeente Beverwijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 18 juli 2011 in zaak nr. 10/5600 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk.
Bij besluit van 14 april 2009 heeft het college aan Stichting Ons Witte Huis vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en bouwvergunning verleend voor het oprichten van tien woningen, een kinderdagverblijf en een vakantieruimte op het perceel Relweg 57a te Wijk aan Zee.
Bij besluit van 7 september 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het besluit van 14 april 2009 herroepen en Stichting Ons Witte Huis vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO en bouwvergunning verleend voor het oprichten van tien woningen, een kinderdagverblijf en een vakantieruimte op het perceel Relweg 57a te Wijk aan Zee.
Bij uitspraak van 18 juli 2011heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Stichting Ons Witte Huis een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Stichting Ons Witte Huis en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2012, waar [appellant A], in persoon en bijgestaan door mr. M. Jue, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.L. Riddersma, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Stichting Ons Witte Huis, vertegenwoordigd door [penningmeester] van de stichting, verschenen.
1. Het bouwplan betreft de bouw van één nieuw gebouw ter vervanging van drie bestaande gebouwen. Aan de noordzijde van het gebouw zullen een kinderopvang en een recreatieruimte voor kinderactiviteiten worden gerealiseerd. De zuidelijke helft van het gebouw zal bestaan uit tien koopappartementen bestemd voor starters en/of senioren.
2. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Wijk aan Zee 1979" de bestemming "Landschapsdoeleinden" en "Sociaal medische doeleinden en/of medische doeleinden". Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met deze bestemming. Teneinde bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft het college krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling voor het bouwplan verleend.
3. Bij besluit van 4 juni 2012 heeft het college aan Stichting Ons Witte Huis een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen, verplaatsen en verbreden van de toegangsweg op het perceel Relweg 57a te Wijk aan Zee. Dit besluit, genomen op een afzonderlijke aanvraag van Stichting Ons Witte Huis, wijzigt het thans bestreden besluit van 7 september 2010 niet. Anders dan [appellant] ter zitting heeft betoogd, zijn daarom de artikelen 6:18 en 6:19, in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, niet van toepassing. Het besluit van 4 juni 2012 is geen onderwerp van dit geding.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zich een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter voordoet die aan verlening van vrijstelling in de weg staat. Hij stelt daartoe dat de geplande toegangsweg en het speelterrein gedeeltelijk zijn voorzien op zijn perceel aan de Relweg 57.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 10 november 2010 in zaak nr.
201001780/1/H1is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
4.2. Uit de door het kadaster op verzoek van Stichting Ons Witte Huis in 2008 uitgevoerde reconstructie, in samenhang met de tot de vergunning behorende situatietekening met kenmerk BA-001, volgt dat de toegangsweg en het speelterrein op het perceel van Stichting Ons Witte Huis worden aangelegd. De rechtbank heeft gelet hierop terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat een evidente privaatrechtelijke belemmering aan het verlenen van vrijstelling in de weg staat.
Het betoog faalt derhalve.
5. [appellant] bestrijdt voorts de overwegingen van de rechtbank over de toetsing van het bouwplan aan de normen inzake milieuzonering zoals neergelegd in de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering". Gelet op de afstand tussen zijn woning en het perceel van Stichting Ons Witte Huis is de rechtbank volgens hem ten onrechte tot het oordeel gekomen dat niet gezegd kan worden dat een goed woon- en leefklimaat niet verzekerd zou zijn. De rechtbank is volgens [appellant] voorts ten onrechte voorbij gegaan aan zijn betoog dat het in de ruimtelijke onderbouwing vermelde advies van de milieudienst IJmond niet is overgelegd en dus niet is beoordeeld.
5.1. De rechtbank heeft overwogen dat, naar uit vaste jurisprudentie blijkt, de VNG-brochure een indicatief en globaal karakter heeft en als hulpmiddel dient bij het ontwerpen van bestemmingsplannen. In het kader van het verlenen van vrijstelling kunnen de in de brochure aangegeven normafstanden een rol spelen in de belangenafweging, daar waar het gaat om visuele hinder en geur- en geluidhinder. Gezien de afstand van de woning van [appellant] tot het woongedeelte van het bouwplan van 39 meter en de afstand van de woning van [appellant] tot waar de kinderopvang wordt gevestigd van 55 meter en rekening houdend met de aard van het bedrijf, een kinderopvang, kan volgens de rechtbank niet gezegd worden dat een goed woon- en leefklimaat van de nabijgelegen woning van [appellant] niet verzekerd zou zijn. De rechtbank overweegt voorts dat, gelet op de door partijen genoemde getallen, de vraag naar het precieze aantal meters in het midden kan blijven, nu de afstand tot de woning van [appellant] in elk geval niet minder dan 10 meter is.
5.2. In de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" wordt kinderopvang gerekend tot milieucategorie 2. Daarvoor geldt volgens de handreiking een richtafstand van 30 meter tot een woning in het omgevingstype "rustige woonwijk en rustig buitengebied" en 10 meter tot een woning in het omgevingstype "gemengd gebied". Anders dan bij voorgenomen ruimtelijke plannen, waar de hinderveroorzakende activiteiten binnen het gehele bestemmingsvlak kunnen plaatsvinden, bestaat in dit geval geen reden om bij hantering van de richtafstanden uit te gaan van de perceelsgrens. De voor kinderopvang specifieke hinder die een goed woon- en leefklimaat zou kunnen aantasten, doet zich in dit geval voor bij de nieuwbouw voor kinderopvang en op het buitenspeelterrein van de kinderopvang. Naar ter zitting is gebleken, bevinden beide zich op een afstand van meer dan 30 meter van de woning van [appellant]. Reeds hierom heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat toelaatbaar is. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen, zij het op enigszins andere gronden.
5.3. In de ruimtelijke onderbouwing is verwezen naar een advies van de milieudienst IJmond. Daarbij is vermeld dat de milieudienst voor het plan geen belemmeringen ziet wat de milieuzonering betreft. Naar ter zitting is gebleken betreft dit een tijdens het vooroverleg tussen aanvrager en de betrokken instanties uitgebracht advies, waarvan de inhoud geheel in de ruimtelijke onderbouwing is overgenomen. De rechtbank heeft gelet hierop geen aanleiding behoeven te zien om op dit advies afzonderlijk in te gaan.
5.4. Het betoog slaagt niet.
6. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn betoog over het ontbreken van een welstandsadvies. Volgens hem is niet gebleken dat de geplande bebouwing daadwerkelijk is getoetst aan de gemeentelijke welstandsnota.
6.1. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat het welstandsadvies op onzorgvuldige wijze of willekeurig, dan wel anderszins onjuist tot stand is gekomen. Evenmin is de rechtbank gebleken van enige andere omstandigheid op grond waarvan het college van dit advies had moeten afwijken.
6.2. De Afdeling stelt vast dat de welstandscommissie blijkens een stempel op de gewijzigde bouwtekening met het nummer BA-102, versie B, positief over het bouwplan heeft geadviseerd. Dit zogenoemde stempeladvies bevindt zich bij de door het college overgelegde, op de zaak betrekking hebbende stukken in deze zaak. Ter zitting heeft het college voorts het advies zelf getoond.
Nu het betoog van [appellant] dat een welstandsadvies ontbreekt, feitelijke grondslag mist, kan dit reeds hierom niet slagen. Nu [appellant] voorts niet aannemelijk heeft gemaakt dat het oordeel van de rechtbank over dat advies onjuist is, faalt het betoog ook in zoverre.
7. [appellant] voert voorts aan dat de rechtbank heeft miskend dat de geplande toegangsweg en het geplande gebouw een onaanvaardbare aantasting van zijn woongenot betekenen.
7.1. De rechtbank heeft overwogen dat, gelet op de ruimtelijke onderbouwing en de nadere motivering in het bestreden besluit, de door [appellant] gestelde vermindering van uitzicht en hinder als gevolg van het verbreden van de toegangsweg, waardoor meer verkeer langs de woning rijdt, niet zodanig is dat om die reden de vrijstelling niet kon worden verleend. Het bouwplan raakt onmiskenbaar de belangen van [appellant]. De rechtbank acht het echter van belang dat de locatie van het bouwplan volgens het Streekplan Noord-Holland Zuid in stedelijk gebied ligt. In een stedelijke omgeving kan niet worden voorkomen dat nieuwe bebouwing leidt tot vermindering van privacy en uitzicht voor bestaande bewoners. De hoogte van het bouwplan alsmede de vormgeving van het bouwplan is passend in relatie tot de bestaande bebouwing in de directe omgeving. De rechtbank concludeert dat het college zich onder deze omstandigheden in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een zodanige verslechtering van privacy en uitzicht dat [appellant] onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.
Hetgeen [appellant] aanvoert, vormt voor de Afdeling geen reden hierover anders te oordelen. Het betoog slaagt derhalve niet.
8. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet uitvoerbaar is, omdat het in het kader van de Flora- en faunawet door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (thans: Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) aangewezen compensatiegebied ook door het hoogheemraadschap is aangewezen als gebied voor het storten van het afgegraven zand. De uitspraak van de rechtbank gaat volgens [appellant] ten onrechte niet in op dit betoog.
8.1. Niet in geschil is dat het gebied dat als compensatiegebied voor flora en fauna is aangewezen, ook zal dienen als gebied waar het afgegraven duinzand wordt gestort. Volgens het college betekent dit echter niet dat het bouwplan niet uitvoerbaar is. Tijdens de bouwwerkzaamheden wordt met grond geschoven en daarna zal het compensatiegebied worden ingericht. Een blijvende conflictsituatie is derhalve niet aan de orde, aldus het college.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit standpunt van het college onjuist is. In hetgeen hij heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat het bouwplan niet uitvoerbaar is.
De klacht dat de rechtbank deze beroepsgrond ten onrechte onbesproken heeft gelaten, is terecht voorgedragen, maar leidt gelet hierop niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het verzoek van Stichting Ons Witte Huis om vergoeding van haar proceskosten wordt niet ingewilligd, omdat [appellant] geen kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht heeft gemaakt, als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Visser
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012