201202223/1/A3.
Datum uitspraak: 14 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2012 in zaak nr. 11/4721 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Bij besluit van 8 juni 2011 heeft het college [appellant] een urgentieverklaring verleend voor een woning met een oppervlakte van ten hoogste 50 m².
Bij besluit van 22 augustus 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F.M.E. Schuttenhelm, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
1. Ingevolge artikel 14, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2010, versie van 1 juli 2011 (hierna: de Huisvestingsverordening) kan een urgentieverklaring worden verleend indien de aanvrager in een acute noodsituatie verkeert of op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig heeft.
Ingevolge artikel 63 zijn burgemeester en wethouders bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
Volgens hoofdstuk 5 van het Protocol Aandachtsgroepen Wonen, versie van 1 juli 2011 (hierna: het Protocol), wijkt de woninggrootte waarvoor de urgent woningzoekende in aanmerking komt bij eenpersoonshuishoudens af van reguliere woningzoekenden. De eenpersoonshuishoudens mogen zoeken tot en met 50 m².
2. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat eenpersoonshuishoudens, gelet op hoofdstuk 5 van het Protocol, slechts mogen zoeken naar woningen met een woonoppervlak van ten hoogste 50 m². Nu [appellant] geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij definitief het ouderlijk toezicht heeft over zijn drie kinderen, dient hij als alleenstaande te worden aangemerkt. Daarbij is het volgens het college niet mogelijk om te anticiperen op eventuele toekomstige ontwikkelingen in de leefsituatie van [appellant]. Voorts is het college niet gebleken van feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 63 van de Huisvestingsverordening.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 14, tweede lid, van de Huisvestingsverordening ruimte biedt voor het college om te anticiperen op eventuele toekomstige ontwikkelingen in zijn leefsituatie. Hij stelt dat de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een omgangsregeling met zijn kinderen mede afhankelijk is van het beschikken over passende woonruimte.
3.1. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college, gelet op artikel 14, tweede lid, van de Huisvestingsverordening, niet gehouden was te anticiperen op eventuele toekomstige ontwikkelingen in de leefsituatie van [appellant]. Beoordeeld diende te worden of zich ten tijde van de aanvraag een acute noodsituatie voordeed dan wel een dringende noodzaak op grond van medische of sociale redenen bestond. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] diende te worden aangemerkt als alleenstaande, nu vaststaat dat hij ten tijde van belang niet de zorg had voor zijn kinderen. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat hij op korte termijn de zorg over hen zou hebben dan wel dat het beschikken over een ruimere woning van invloed is op het treffen van een omgangsregeling. Het college mocht dan ook overeenkomstig het Protocol volstaan met het verlenen van een urgentieverklaring voor een woning met een oppervlakte van ten hoogste 50 m².
De rechtbank heeft voorts terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd in redelijkheid aanleiding had moeten zien voor het toepassen van de hardheidsclausule. Daarbij heeft het college in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het belang van de vele gezinnen in Amsterdam die al jaren wachten op een ruimere woning dan aan het belang van [appellant].
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012