ECLI:NL:RVS:2012:BY2511

Raad van State

Datum uitspraak
7 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202115/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige aanwijzing van de Zaandijkerkerk als gemeentelijk monument en weigering sloopvergunning

In deze zaak gaat het om de voorlopige aanwijzing van de Zaandijkerkerk in Zaandijk als gemeentelijk monument door het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad. Op 7 september 2009 heeft het college besloten de Zaandijkerkerk, inclusief consistorie en graven, voorlopig aan te wijzen als gemeentelijk monument. Dit besluit werd genomen na verzoeken van de Stichting Cuypersgenootschap en de Vereniging Zaans Erfgoed, die de monumentale waarde van de kerk onderstreepten. De curator van het faillissement van de eigenaar van de kerk, [appellant], heeft echter bezwaar gemaakt tegen deze aanwijzing en heeft ook een sloopvergunning aangevraagd, die door het college werd geweigerd. De rechtbank Haarlem heeft op 25 januari 2012 de beroepen van [appellant] gegrond verklaard en de besluiten van het college vernietigd, wat leidde tot het hoger beroep van het college bij de Raad van State.

De Raad van State heeft op 7 november 2012 geoordeeld dat de curator procesbelang heeft, ondanks de intrekking van de Monumentenverordening, omdat hij schadevergoeding wenst van de gemeente. De Raad oordeelde dat het college in redelijkheid tot de voorlopige aanwijzing van de Zaandijkerkerk heeft kunnen komen, gezien de cultuurhistorische waarde van het gebouw. De curator kon zijn betoog over het ontbreken van monumentale waarden niet onderbouwen met deskundigenrapporten. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat de curator geen gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen aan eerdere besluiten van het college.

Wat betreft de weigering van de sloopvergunning, oordeelde de Raad dat het college gehouden was deze te weigeren op basis van de Monumentenverordening, aangezien er geen monumentenvergunning was verleend. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de weigeringsgrond in de Bouwverordening Zaanstad 2008 geldig was en dat het college geen ruimte had om de aanvraag voor de sloopvergunning anders te beoordelen. Het hoger beroep van de curator werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201202115/1/A2.
Datum uitspraak: 7 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[curator], kantoorhoudend te [plaats], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 25 januari 2012 in zaken nrs. 10-2307 en 10-2864 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2009 heeft het college de Zaandijkerkerk, inclusief consistorie en graven, aan de Kerkstraat 10 te Zaandijk (hierna: de Zaandijkerkerk) voorlopig aangewezen als gemeentelijk monument.
Bij besluit van 2 december 2009 heeft het college geweigerd aan [appellant] een sloopvergunning te verlenen voor het slopen van de Zaandijkerkerk.
Bij besluit van 16 juli 2010 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen de weigering van de sloopvergunning ongegrond verklaard.
Bij besluit van 24 augustus 2010 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen de voorlopige aanwijzing als monument ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2012 heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en de besluiten van 16 juli en 24 augustus 2010 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2012, waar de curator, vertegenwoordigd door mr. J.C. Haan, en het college, vertegenwoordigd door mr. S Toxopeus-Hulsebos, R. Jacobse en C. van den Berg, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Voorlopige aanwijzing als gemeentelijk monument
1.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Monumentenverordening Zaanstad 2005 (hierna: de Monumentenverordening), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt in deze verordening onder monument verstaan: een zaak of een complex van zaken, dat van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde en wegens de samenhang tussen de zaken.
Ingevolge voornoemde aanhef en onder i, wordt onder monumentencommissie verstaan: de door het college ingestelde commissie of aangewezen instantie, met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de verordening en het monumentenbeleid.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan het college, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een zaak aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.
Ingevolge het tweede lid vraagt het college, voordat het een besluit neemt over de aanwijzing, advies aan de Monumentencommissie.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, kan het college, al dan niet op een aanvraag van een belanghebbende, een zaak voorlopig aanwijzen als gemeentelijk monument.
Ingevolge het tweede lid geniet de zaak voorbescherming, met ingang van de datum waarop het in het eerste lid bedoelde voornemen aan belanghebbenden is meegedeeld, tot het moment dat de aanwijzing als gemeentelijk monument heeft plaatsgevonden en is ingeschreven in het register, dan wel vaststaat dat de zaak niet als gemeentelijk monument zal worden ingeschreven in het register.
2.    De Stichting Cuypersgenootschap en de Vereniging Zaans Erfgoed hebben bij onderscheiden brieven van 28 juni en 8 juli 2009 het college verzocht om aanwijzing van de Zaandijkerkerk als gemeentelijk monument. De monumentencommissie heeft geadviseerd deze verzoeken te honoreren. Het college heeft dit advies overgenomen, en bij besluit van 7 september 2009 de Zaandijkerkerk voorlopig aangewezen als gemeentelijk monument.
3.    De rechtbank heeft het besluit van 24 augustus 2010 vernietigd, omdat het Reglement op de monumentencommissie gemeente Zaanstad 2009 niet toestaat dat een lid van het college zitting heeft in de monumentencommissie, en dat lidmaatschap van die commissie van twee leden van de Vereniging Zaans Erfgoed, zich niet verdraagt met artikel 2:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De overige gronden van [appellant] heeft de rechtbank evenwel verworpen. Daartegen richt zich het hoger beroep.
4.    Ingevolge artikel 29, van de Erfgoedverordening, wordt met de inwerkingtreding hiervan de Monumentenverordening ingetrokken.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, worden de op grond van de Monumentenverordening aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, geacht te zijn aangewezen en geregistreerd te zijn in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening.
4.1.    Het college heeft zich op het standpunt heeft gesteld dat de curator geen procesbelang meer heeft omdat de Monumentenverordening is ingetrokken en daarmee de bestreden voorlopige aanwijzing is vervallen. De curator heeft evenwel ter zitting gesteld dat hij voornemens is schadevergoeding te vorderen van de gemeente, en dat zijn belang bij een oordeel over de rechtmatigheid van het besluit van 24 augustus 2010 daarin is gelegen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 28 februari 2007 in zaak nr.
200604193/1) kan procesbelang bestaan indien appellanten stellen schade te hebben geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van de verleende vergunning. Nu de curator tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat schade is geleden, kan hij derhalve ontvangen worden in zijn hoger beroep.
5.    De curator betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid tot voorlopige aanwijzing van de Zaandijkerkerk heeft kunnen komen. Hij voert daartoe aan dat de kerk geen monumentale waarden bezit, en zich in bijzonder slechte staat van onderhoud bevindt waardoor sloop de enige optie is. De curator betoogt daarnaast dat het college sedert 2004 op de hoogte is geweest van de plannen met de Zaandijkerkerk, en dat het in strijd met het vertrouwensbeginsel en het fair play-beginsel handelt door de aanwijzing.
5.1.    De bevoegdheid van het college om een zaak aan te wijzen als gemeentelijk monument is discretionair, waardoor de toetsing van een dergelijk besluit slechts terughoudend kan zijn. In de redengevende omschrijving heeft het college vermeld wat de monumentale waarden van de Zaandijkerkerk zijn: "het kerkgebouw met toren en consistorie is van cultuurhistorisch belang als voorbeeld van een Zaans 19e-eeuwse dorpskerk. In de kerk zijn nog veel oude elementen aanwezig van de voorganger van de kerk, een zaalkerk uit 1642 met classicistische stijlinvloeden. […] De kerk is van architectuurhistorisch belang vanwege de in de kap van de kerk aanwezige neo-gotische Hammerbeam spantconstructie, deze is voor zover bekend uniek voor de Zaanstreek. Dit soort spanten komt voornamelijk in Engeland voor en is een typische constructie voor de Engelse (neo-)gotiek waar ze vooral in prestigieuze gebouwen als grote zalen en schuren werden gebruikt om grote open ruimtes te creëren. […] De kerk en consistorie zijn stedenbouwkundig van hoge waarde vanwege de beeldbepalende ligging in het historische gegroeide deel van Zaandijk". De rechtbank heeft, gelet op het voorgaande, terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid tot voorlopige aanwijzing van de Zaandijkerkerk heeft kunnen komen. In dat verband is van belang dat de curator zijn betoog over het ontbreken van de monumentale waarden van de kerk niet heeft gestaafd met een bericht van een deskundige.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt voorts dat een financieel belang onvoldoende grond is om van - al dan niet definitieve -  aanwijzing af te zien. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 april 2012, in zaak nr.
201106366/1/A2) houdt de aanwijzing als beschermd monument niet in dat ingrijpende wijzigingen of zelfs sloop, geen doorgang kunnen vinden. Eventuele sloop en herbestemming kunnen aan de orde komen bij een belangenafweging in het kader van een aan te vragen vergunning als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Monumentenverordening (thans: artikel 10, tweede lid, van de Erfgoedverordening), waarbij mede het financiële belang bij sloop of herbestemming kan worden betrokken.
5.2.    De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat de curator aan het feit dat de Zaandijkerkerk eerder niet was aangemerkt als monumentwaardig, niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de kerk niet als gemeentelijk monument zou worden aangewezen. Van enige rechtens relevante toezegging is niet gebleken. Evenmin bestaat er grond voor het oordeel dat het college heeft gehandeld in strijd met het fair play-beginsel.
Het betoog faalt.
Weigering sloopvergunning
6.    Ingevolge artikel 8.1.6, aanhef en onder c, van de Bouwverordening Zaanstad 2008 (hierna: de Bouwverordening), moet een sloopvergunning worden geweigerd indien een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.
Ingevolge artikel 4, derde lid, van de Monumentenverordening zijn artikel 3, tweede tot en met vierde lid alsmede artikel 8 tot en met 12 van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften een beschermd gemeentelijk onroerend monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen.
7.    De curator betoogt dat artikel 8.1.6, aanhef en onder c, van de Bouwverordening onverbindend is, omdat - naar de Afdeling begrijpt - deze bepaling zich niet verdraagt met artikel 8, tweede lid, aanhef en onder d, van de Woningwet. Hij voert aan dat enkel een monumentenvergunning als bedoeld in de Monumentenwet 1988 aan een sloopvergunning in de weg kan staan, en dat een wettelijke grondslag voor hetgeen is bepaald in artikel 8.1.6, aanhef en onder c, van de Bouwverordening ontbreekt. In dat verband wijst hij tevens op de inwerkingtreding van de Erfgoedverordening.
7.1.    Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde van belang, stelt de gemeenteraad een bouwverordening vast, die uitsluitend de voorschriften, bedoeld in het tweede tot en met zesde lid, bevat.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder d, bevat de bouwverordening voorschriften omtrent het slopen, waaronder begrepen voorschriften omtrent selectief slopen.
7.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de weigeringsgrond in artikel 8.1.6, aanhef en onder c, van de Bouwverordening kan worden aangemerkt als een voorschrift als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Woningwet. In eerstgenoemde bepaling is voorts expliciet opgenomen dat de sloopvergunning moet worden geweigerd indien een vergunning ingevolge een gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend. Zoals in 4.2. overwogen, is in dit geval de Monumentenverordening van toepassing. Gelet op artikel 4, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 9, tweede lid, aanhef en onder a, van de Monumentenverordening, is een vergunning vereist, en nu deze in dit geval ontbreekt was het college gehouden de sloopvergunning te weigeren.
Het betoog faalt.
8.    De curator betoogt tot slot tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met het fair play-beginsel de sloopvergunning heeft geweigerd. Gelet op hetgeen overwogen onder 7.2. komt het college geen ruimte toe bij het beoordelen van een aanvraag om een sloopvergunning voor een monument, in het geval dat geen monumentenvergunning aanwezig is.
9.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena    w.g. Lodder
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012
17-729.