ECLI:NL:RVS:2012:BY2496

Raad van State

Datum uitspraak
7 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104379/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van het Sneekermeergebied als speciale beschermingszone onder de Natuurbeschermingswet 1998

Op 14 maart 2011 heeft de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een besluit genomen om het Sneekermeergebied aan te wijzen als speciale beschermingszone op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. Dit besluit is genomen ter uitvoering van de Vogelrichtlijn, die lidstaten verplicht om speciale beschermingsmaatregelen te treffen voor de leefgebieden van bepaalde vogelsoorten. De vereniging Koninklijke Schippersvereniging Schuttevaer, Smiro Ontwikkeling B.V. en een derde appellant hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat zij van mening zijn dat de aanwijzing van de vaargeulen als onderdeel van het Vogelrichtlijngebied een ernstige belemmering vormt voor het beroepsvervoer over binnenwateren. De staatssecretaris heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de vaargeulen integraal deel uitmaken van de leefgebieden van de vogels waarvoor het gebied is aangewezen, en dat de aanwijzing op goede gronden is gedaan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 september 2012 behandeld. De appellanten hebben hun bezwaren toegelicht, maar de Afdeling heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de vaargeulen deel uitmaken van het Vogelrichtlijngebied. De beroepsgrond van Schuttevaer over de economische schade en de gevolgen voor het milieu is verworpen, omdat deze niet betrekking heeft op de ornithologische criteria die bij de aanwijzing in acht moeten worden genomen.

Daarnaast hebben Smiro en de derde appellant betoogd dat het eiland "Bréfinne" niet als onderdeel van het Vogelrichtlijngebied mag worden beschouwd, maar de Afdeling heeft vastgesteld dat dit eiland wel degelijk onder de aanwijzing valt. De beroepsgronden van de appellanten zijn ongegrond verklaard, en de Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 7 november 2012.

Uitspraak

201104379/1/A4.
Datum uitspraak: 7 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    de vereniging Koninklijke Schippersvereniging Schuttevaer (hierna: Schuttevaer), gevestigd te Rotterdam,
2.    de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Smiro Ontwikkeling B.V. en [appellant sub 2], (hierna: Smiro en [appellant sub 2]), gevestigd onderscheidenlijk wonend te Terherne, gemeente Boarnsterhim,
3.    [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
verweerder.
Procesverloop
Bij op 14 maart 2011 bekendgemaakt besluit, kenmerk PDN/2010-012, heeft de staatssecretaris krachtens artikel 10a, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) het besluit van 24 maart 2000, kenmerk N/2000/313, tot aanwijzing van het Sneekermeergebied als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste en tweede lid, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103), zoals vervangen door Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU L 20) (hierna: de Vogelrichtlijn en het Vogelrichtlijngebied), gewijzigd.
Tegen dit besluit hebben Schuttevaer, Smiro en [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Smiro en [appellant sub 2] hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2012, waar Smiro en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. A.J. Veeman, advocaat te Zwolle, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. G.W.P.A. van Schijndel en dr. ir. F.C.J.M. Roozen, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Schuttevaer betoogt dat de vaargeulen ten onrechte niet zijn uitgezonderd van het aangewezen gebied. Daartoe voert zij aan dat de aanwijzing van de vaargeulen als onderdeel van het Vogelrichtlijngebied een ernstige belemmering vormt voor het beroepsvervoer over binnenwateren. Deze belemmering kan niet alleen leiden tot aanzienlijke economische schade, maar is volgens Schuttevaer ook nadelig voor het milieu, omdat de vervoersstromen zich zullen verplaatsen naar minder milieuvriendelijke vormen van vervoer dan over de binnenvaart. Schuttevaer wijst er voorts op dat de omvang van de gevolgen van het bestreden besluit voor de scheepvaart onduidelijk zijn, omdat een beheerplan nog niet is vastgesteld.
1.1.    Ingevolge artikel 10a, eerste lid, van de Nbw 1998 wijst de minister gebieden aan ter uitvoering van de Vogelrichtlijn.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Vogelrichtlijn dienen de lidstaten voor de leefgebieden van de in bijlage I van de richtlijn genoemde vogelsoorten speciale beschermingsmaatregelen te treffen, met name door het aanwijzen van de naar aantal en oppervlakte voor de instandhouding van deze soorten meest geschikte gebieden als Vogelrichtlijngebieden.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, dienen de lidstaten, kort weergeven, soortgelijke maatregelen te nemen ten aanzien van de niet in bijlage I genoemde en geregeld voorkomende trekvogels.
1.2.    Het Sneekermeergebied is bij besluit van 24 maart 2000 (Stcrt. 2000, 65) aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Daarmee is uitvoering gegeven aan de in artikel 4, eerste en tweede lid, van de Vogelrichtlijn neergelegde verplichting.
Schuttevaer heeft niet betwist dat de staatssecretaris dit gebied bij besluit van 24 maart 2000 op goede gronden reeds had aangemerkt als Vogelrichtlijngebied.
Wat de vaargeulen in het aangewezen gebied betreft, wijst de Afdeling erop dat - zoals zij eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 8 juni 2011 in zaak nr.
201003181/1/R2- bij de begrenzing van een Vogelrichtlijngebied uitsluitend rekening mag worden gehouden met ornithologische criteria. De door Schuttevaer naar voren gebrachte argumenten over de belemmering van het beroepsvervoer hebben geen betrekking op deze criteria. Zij geven dan ook geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris de vaargeulen ten onrechte op grond van ornithologische criteria - te weten: het feit dat de vaargeulen integraal deel uitmaken van de leefgebieden van de vogels waarvoor het gebied is aangewezen - als onderdeel van het aangewezen gebied heeft beschouwd.
Gezien het voorgaande heeft de staatssecretaris terecht geconcludeerd dat de vaargeulen deel uitmaken van het Vogelrichtlijngebied dat hij ingevolge artikel 10a van de Nbw 1998 samen met artikel 4 van de Vogelrichtlijn dient aan te wijzen en - in het verlengde daarvan - heeft hij terecht geen aanleiding gezien om de vaargeulen bij het nemen van het thans bestreden besluit alsnog van het op 24 maart 2000 aangewezen gebied uit te zonderen.
De beroepsgrond faalt.
1.3.    Het betoog van Schuttevaer over de gevolgen van de aanwijzing van het gebied in relatie tot het beheerplan, begrijpt de Afdeling aldus dat volgens Schuttevaer een gebied pas krachtens artikel 10a van de Nbw 1998 zou mogen worden aangewezen, indien tegelijkertijd een beheerplan wordt vastgesteld, omdat de gevolgen van de aanwijzing anders niet duidelijk zijn.
Deze beroepsgrond faalt eveneens. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 5 november 2008 in zaak nr.
200802545/1reeds heeft overwogen, is er geen rechtsregel die ertoe verplicht het aanwijzingsbesluit en het beheerplan voor een aangewezen gebied gelijktijdig vast te stellen.
2.    Smiro en [appellant sub 2] voeren aan dat bij het bestreden besluit het Vogelrichtlijngebied wordt uitgebreid met het eiland "Bréfinne". Volgens hen maakt dit eiland geen onderdeel uit van het bij besluit van 24 maart 2000 aangewezen gebied, nu dit eiland niet wordt genoemd in paragraaf 3.3 van de toelichting bij dat besluit, waarin een beschrijving wordt gegeven van de omvang van het Vogelrichtlijngebied. Voorts wijzen Smiro en [appellant sub 2] erop dat aan deze beschrijving in de toelichting bij het thans bestreden besluit de Terhernsterdyk is toegevoegd. Smiro en [appellant sub 2] voeren verder aan dat een uitbreiding van het in 2000 aangewezen Vogelrichtlijngebied alleen is toegestaan, indien dat gebied tevens is aangewezen als Habitatrichtlijngebied, hetgeen hier niet het geval is. Bovendien zou een uitbreiding volgens hen niet nodig zijn voor het realiseren van de gestelde instandhoudingsdoelstellingen.
2.1.    Niet in geschil is dat het gebied waarin het eiland is gelegen op de bij het besluit van 24 maart 2000 behorende kaart als deel van het Vogelrichtlijngebied is aangewezen. In paragraaf 3.3 van de toelichting bij dit besluit wordt een globale beschrijving gegeven van de begrenzing van het daarbij aangewezen Vogelrichtlijngebied. Dat in die beschrijving het eiland "Bréfinne" en de Terhernsterdyk niet expliciet zijn genoemd, betekent niet dat is beoogd om in afwijking van de volstrekt duidelijke kaart het desbetreffende gebied met daarin het eiland niet aan te wijzen.
Gelet hierop en nu - zoals de staatssecretaris in het verweerschrift terecht opmerkt - in paragraaf 3.3 van de toelichting bij het besluit van 24 maart 2000 wel uitdrukkelijk drie andere eilanden worden uitgezonderd, moet het ervoor worden gehouden dat het bij dat besluit aangewezen Vogelrichtlijngebied ook het eiland "Bréfinne" omvat. Het betoog van Smiro en [appellant sub 2] mist in zoverre feitelijke grondslag.
Hetgeen Smiro en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, biedt verder geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris ten onrechte het eiland "Bréfinne" bij het thans bestreden besluit niet alsnog van het aangewezen gebied heeft uitgezonderd. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat niet in geschil is dat dit eiland onderdeel uitmaakt van de leefgebieden van de vogelsoorten ter bescherming waarvan het gebied is aangewezen.
De beroepsgrond faalt.
3.    [appellant sub 3] kan zich er niet mee verenigen dat het aan hem in eigendom toebehorend eiland "Lytssân" niet van het aangewezen gebied is uitgezonderd. Daartoe stelt hij dat de agrarische activiteiten op dit eiland door de aanwijzing ernstig worden belemmerd, hetgeen tot economische schade leidt. [appellant sub 3] wijst er voorts op dat het noordoostelijk gelegen eiland "Grutsân" wel is uitgezonderd. De flora en fauna op zijn eiland komen overeen met de flora en fauna op dat eiland, aldus [appellant sub 3].
3.1.    Blijkens paragraaf 3.3 van de toelichting bij het besluit van 24 maart 2000 maakt het eiland "Grutsân" geen wezenlijk deel uit van de leefgebieden van de vogels, ter bescherming waarvan het gebied is aangewezen. Mede om die reden is dit eiland van het aangewezen Vogelrichtlijngebied uitgezonderd. Niet gebleken is dat het eiland "Lytssân" evenmin deel uitmaakt van de leefgebieden van deze vogels. De enkele, niet nader onderbouwde stelling van [appellant sub 3] dat de flora en fauna op beide eilanden met elkaar overeenkomen, biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris ten onrechte het eiland "Lytssân" bij het thans bestreden besluit niet ook van het aangewezen gebied heeft uitgezonderd.
Deze beroepsgrond faalt.
4.    De beroepen zijn ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012
262-732.