ECLI:NL:RVS:2012:BY2492

Raad van State

Datum uitspraak
7 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201204937/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag door het Fonds voor Podiumkunsten en hoger beroep

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een subsidieaanvraag door het bestuur van het Fonds voor Podiumkunsten, ingediend door [appellant]. De aanvraag werd afgewezen op 18 mei 2010, en het bezwaar daartegen werd op 27 juli 2010 ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam oordeelde op 6 april 2012 dat er motiverings- en zorgvuldigheidsgebreken waren in het besluit van 27 juli 2010, maar handhaafde de rechtsgevolgen. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 3 oktober 2012 behandeld. De adviescommissie van het Fonds had de aanvraag van [appellant] afgewezen omdat deze onvoldoende oorspronkelijkheid vertoonde. Het bestuur van het Fonds volgde dit advies en handhaafde de afwijzing. In hoger beroep betoogde [appellant] dat de bezwaarprocedure niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht, en dat de adviescommissie niet over de juiste expertise beschikte.

De Raad van State oordeelde dat het bestuur van het Fonds de aanbevelingen van deskundigen had meegenomen in de heroverweging van de aanvraag. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de adviescommissie evenwichtig was samengesteld en dat de beoordeling van de aanvraag op zorgvuldige wijze had plaatsgevonden. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201204937/1/A2.
Datum uitspraak: 7 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 april 2012 in
zaak nr. 10/4253 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Nederlands Fonds voor Podiumkunsten+ (hierna: het Fonds).
Procesverloop
Bij besluit van 18 mei 2010 heeft het bestuur van het Fonds de subsidieaanvraag van [appellant] in het kader van de Deelregeling individuele subsidies 2009-2010 (hierna: de Deelregeling), afgewezen.
Bij besluit van 27 juli 2010 heeft het bestuur van het Fonds het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2011 heeft de rechtbank een motiveringsgebrek en een zorgvuldigheidsgebrek geconstateerd in het besluit van 27 juli 2010. De rechtbank heeft het bestuur van het Fonds in de gelegenheid gesteld deze gebreken te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Hierop heeft het bestuur van het Fonds gereageerd.
Bij uitspraak van 6 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 juli 2010 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het bestuur van het Fonds heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. E. Pasman, advocaat te Amsterdam, en het bestuur van het Fonds, vertegenwoordigd door mr. D.M. Stam en R. Ford, werkzaam bij het Fonds, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1 van het Algemeen reglement van de Stichting Nederlands Fonds voor Podiumkunsten+ (hierna: het algemeen reglement), verstrekt het bestuur van het Fonds, in overeenstemming met artikel 2 van haar statuten en volgens bepalingen vastgesteld in de wet en dit reglement, subsidies aan natuurlijke personen en rechtspersonen werkzaam op het gebied van de professionele podiumkunsten en toonkunst, ter bevordering van de kwaliteit en diversiteit van het scheppen, produceren en programmeren van muziek, dans en theater en in het opbouwen van een publiek daarvoor.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, is het algemeen reglement van toepassing op alle regelingen die het Fonds uitvoert.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, kan het bestuur van het Fonds een subsidieaanvraag ter advisering voorleggen aan een adviescommissie of adviseur(s).
Ingevolge het tweede lid worden in het Huishoudelijk reglement van het Fonds nadere regels opgenomen over de samenstelling, benoeming en werkwijze van de adviescommissie of adviseurs.
Ingevolge het derde lid neemt het bestuur van het Fonds bij zijn beoordeling van de aanvraag in elk geval een advies als bedoeld in het eerste lid in overweging.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, wordt een aanvraag voor een subsidie afgewezen, indien niet wordt voldaan aan het bepaalde in het Reglement en/of de deelregeling.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van het Huishoudelijk reglement, zoals dat luidde ten tijde van belang en voor zover hier van belang, adviseren adviseurs op verzoek van het bestuur van het Fonds in ieder geval over de aan hen voorgelegde subsidieaanvragen, met inachtneming van de subsidiereglementen en beleidsmatige richtlijnen van het Fonds.
Ingevolge het tweede lid beschikken adviseurs over kennis van een of meer van de volgende gebieden:
- de nationale en internationale ontwikkelingen in ten minste een van de disciplines in de podiumkunsten: theater, muziek, dans;
- de werkwijze van podia, festivals, marketing en culturele diversiteit dan wel over specifieke kennis van een of meer subgenres (zoals bijvoorbeeld mime, kamermuziek);
- zakelijk inzicht.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, zijn er in beginsel vijf adviescommissies: Theater, Muziektheater, Dans, Muziek, Festivals.
Ingevolge het vierde lid zijn de adviescommissies breed samengesteld voor wat betreft kennis van disciplines, marketingexpertise, culturele achtergronden, leeftijd, nationaliteit en sekse. De brede inzet van adviseurs waarborgt een integrale beoordeling over de gehele productieketen (scheppen, productie, programmeren en publieksbereik).
Ingevolge artikel 2 van de Deelregeling kan het bestuur van het Fonds in de periode van 2009-2010 subsidie verstrekken ten behoeve van persoonlijke en artistieke ontwikkeling en reflectie en ter bevordering van de totstandkoming van nieuwe composities.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, kan het bestuur van het Fonds bij besluiten over de aanvragen een advies vragen aan een adviescommissie of van een of enkele voor een specifieke aanvraag uit te nodigen adviseurs.
Ingevolge het tweede lid adviseert(en) de adviescommissie(s) of adviseur(s) met inachtneming van het bepaalde in de regeling.
Ingevolge artikel 11 worden alle aanvragen beoordeeld op de aspecten kwaliteit, bijdrage aan diversiteit/verscheidenheid, en ketengedachte publieksbereik/positionering veld.
2. Het bestuur van het Fonds heeft de door [appellant] ingediende aanvraag ter advisering voorgelegd aan de commissie compositie (hierna: de adviescommissie). Deze heeft geadviseerd tot afwijzing van de aanvraag, omdat de adviescommissie onvoldoende oorspronkelijkheid terugvindt in de werken van [appellant]. De ter beoordeling voorgelegde werken maken vakmatig gezien een goede indruk, maar missen een eigen compositorisch signatuur, en bieden geen perspectief op en leggen geen verband met de hedendaagse muziekpraktijk, aldus de adviescommissie. Het bestuur van het Fonds heeft bij besluit van 18 mei 2010, gehandhaafd bij besluit van 27 juli 2010, het advies van de adviescommissie gevolgd en de aanvraag afgewezen.
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak van de rechtbank van 29 april 2011 heeft het bestuur van het Fonds de aanbevelingen van prof. dr. R. Scruton, visiting professor in Philosophy aan de universiteit van Oxford, ondersteund door aanbevelingen van prof. dr. A. Dorschel, hoofd van het Esthetisch Instituut te Graz, en prof. dr. W.A. Schultz, hoogleraar aan de Hochschule für Musik und Theater te Hamburg, voorgelegd aan de adviescommissie. Deze heeft wederom geadviseerd tot afwijzing van de aanvraag. Bij brief van 14 juni 2011 heeft het bestuur van het Fonds aangegeven dat het, gelet op dit advies, geen aanleiding ziet terug te komen van zijn besluit van 27 juli 2010.
De rechtbank heeft daarop in de uitspraak van 6 april 2012 het beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 juli 2010 vernietigd, en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de door het bestuur van het Fonds gehanteerde bezwaarprocedure geen volledige heroverweging als bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) inhoudt. Hij wijst in dat verband onder meer op de volgende passage in het besluit van 27 juli 2010: "Uitgangspunt is in bezwaar een heroverweging op basis van de stukken zoals die in de eerste instantie ter beschikking stonden". Dit betekent dat er geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden, maar slechts een herbeoordeling van het besluit van 18 mei 2010, aldus [appellant].
4.1.  Het betoog van [appellant] is gebaseerd op het gegeven dat het bestuur van het Fonds de onder 3. genoemde aanbevelingen van Scruton, Dorschel en Schultz in de bezwaarfase niet aan de adviescommissie heeft voorgelegd. Het bestuur van het Fonds heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak van 29 april 2011 deze aanbevelingen alsnog voorgelegd en daarmee het in die uitspraak geconstateerde gebrek hersteld.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bestuur van het Fonds zich niet heeft vergewist van de specifieke deskundigheid van de leden van de adviescommissie op het terrein waarop [appellant] zich begeeft. Hij stelt daartoe dat de afzonderlijke leden van de adviescommissie geen expertise bezitten op het gebied van de stroming waar [appellant] toe behoort, terwijl de adviescommissie wordt verondersteld onafhankelijk te adviseren en een brede expertise te bezitten. Hij wijst in dat verband tevens op de subsidiëring van een ander muziekstuk, het "Bubbles-experiment". Daaruit blijkt volgens [appellant] dat het bestuur van het Fonds zich bij de totstandkoming van besluiten op subsidieaanvragen baseert op onzorgvuldige advisering.
5.1. De commissie die heeft geadviseerd over de aanvraag van [appellant] bestond uit zes leden en een voorzitter. Uit de door het bestuur van het Fonds gegeven toelichting blijkt dat de afzonderlijke leden alsmede de voorzitter voldoen aan de criteria genoemd in artikel 7, tweede lid, van het Huishoudelijk reglement. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de adviescommissie evenwichtig is samengesteld, en dat binnen de adviescommissie voldoende deskundigheid aanwezig kan worden geacht om te kunnen adviseren over de aanvraag van [appellant]. [appellant] heeft voorts onvoldoende aannemelijk gemaakt dat aanvragers binnen een bepaalde muziekstroming benadeeld worden. Ter zitting heeft het bestuur van het Fonds in dit kader onweersproken gesteld dat eerdere aanvragen in het genre waarin [appellant] werkzaam is, waaronder een aanvraag van [appellant] zelf, zijn gehonoreerd.
Aan de subsidiëring van het "Bubbles-experiment" kan in dit verband niet het gewicht worden toegekend dat [appellant] daaraan toekent. De subsidie is in dat geval toegekend door de voorganger van het Fonds, het Fonds voor de scheppende toonkunst, binnen een ander kader dan de hier aan de orde zijnde Deelregeling, en op advies van een andere adviescommissie.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt tot slot dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het nadere advies van de adviescommissie van 9 juni 2011 onvoldoende is gemotiveerd, en daarom niet aan de besluitvorming van het bestuur van het Fonds ten grondslag mag worden gelegd. Hij stelt dat het advies onvoldoende inzichtelijk is nu het met name ingaat op de vermeende culturele opvattingen van Scruton, zonder duidelijk te maken waar nu het verschil zit tussen het begrip "oorspronkelijkheid" zoals de adviescommissie dat hanteert en het begrip "originality" zoals Scruton dat hanteert.
6.1. In het advies van de adviescommissie van 9 juni 2011, voor zover hier van belang, is het volgende vermeld: "in zijn beschouwingen over de waarde van kunst stelt Scruton 'klassieke' schoonheid centraal. […] Omdat het werk van [appellant] aansluit bij Scruton's opvattingen, spreekt hij over 'originality'. Dat blijkt in de ogen van de commissie ook uit het feit dat Scruton dit begrip gebruikt in de context van een wereld vol 'pseudo-originality that is now so often rewarded'. De commissie daarentegen heeft een oordeel gegeven over de oorspronkelijkheid van het werk van [appellant]. Bij de toets op oorspronkelijkheid staat blijkens de toelichting op de deelregeling de artistieke signatuur van de componist centraal. Daarmee wordt gedoeld op het vermogen een eigen, en als zodanig herkenbaar, stempel te drukken op het gecomponeerde materiaal, waardoor het resultaat zich onderscheidt van het overige aanbod. Een werk in elk genre of stijl kan oorspronkelijk zijn. De commissie meent dat, waar Scruton spreekt over 'originality', het feitelijk niet over oorspronkelijkheid gaat zoals bedoeld in de specifieke context van de deelregeling. Daardoor is het oordeel van Scruton in de ogen van de commissie niet bruikbaar". De adviescommissie heeft haar eerdere advies daarom niet herzien.
6.2. In de toelichting bij artikel 11 van de Deelregeling is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: "De individuele (artistieke en productionele) kwaliteit van de aanvragen wordt in eerste instantie beoordeeld op basis van eerder werk en geleverde prestaties. In samenhang daarmee worden de potentie en kwaliteit van het ingediende plan en de uitvoeringskansen gewogen. […] Kernbegrippen bij de beoordeling van artistieke kwaliteit zijn verwachtingen met betrekking tot vakmanschap, oorspronkelijkheid en zeggingskracht. […] Bij het criterium oorspronkelijkheid is de artistieke signatuur van de kunstenaar bepalend. Onderscheiden de in het (werk)plan beschreven activiteiten zich in voldoende mate van het overige aanbod en dragen zij het persoonlijke stempel van de artistiek eindverantwoordelijke?".
Mede gelet op deze toelichting, bestaat geen grond voor het oordeel dat de adviescommissie een onjuiste invulling heeft gegeven aan het criterium "oorspronkelijkheid". [appellant] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat het advies anderszins op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of gebreken vertoont. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het bestuur van het Fonds, door het advies van 9 juni 2011 over te nemen, voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom [appellant] niet voldoet aan de criteria zoals neergelegd in de Deelregeling.
De door [appellant] in hoger beroep overgelegde stukken maken dit oordeel niet anders. Hoewel deze stukken op 19 september 2012 en dus nog binnen de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb, genoemde termijn zijn ingediend, zijn deze te kort voor zitting door de Afdeling ontvangen om het bestuur van het Fonds nog de gelegenheid te kunnen bieden deze aan de adviescommissie voor te leggen. Dit is in strijd met een goede procesorde, te meer nu [appellant] reeds in de periode juni/juli  2012 de beschikking over deze producties had.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop dient het in hoger beroep gedane verzoek van [appellant] om schadevergoeding te worden afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr.  P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012
17-729.