201204751/1/A2.
Datum uitspraak: 7 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2012 in zaak nr. 11/6121 in het geding tussen:
Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst).
Bij besluit van 6 mei 2011 heeft de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag over het jaar 2008 definitief vastgesteld op € 2885,00 en een bedrag van € 8148,00 aan teveel betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 14 november 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 april 2012, verzonden op 16 april 2012, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 7 juni 2012.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 12 september 2012 en 29 augustus 2012 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de ten tijde van belang geldende Wet kinderopvang (hierna:Wko) heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Wko houdt het college van burgemeester en wethouders een register bij van gemelde kindercentra en gastouderbureaus. In het register worden na een melding onverwijld de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 45, tweede lid, zijn verstrekt.
Ingevolge artikel 90, eerste lid, van de Wko neemt het college van burgemeester en wethouders in het register, bedoeld in artikel 46, de kindercentra en gastouderbureaus op die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet kinderopvang blijkens een door de betrokken gemeente verstrekte verklaring of vergunning voldoen aan de krachtens de Welzijnswet 1994 gestelde eisen met betrekking tot de kwaliteit, zoals deze wet luidde voor 1 januari 2005. Artikel 46 is van toepassing.
2. De Belastingdienst heeft zijn besluit van 14 november 2011 genomen, omdat de opvang door [gastouder] niet heeft plaatsgevonden door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
3. In beroep heeft [appellant] gesteld dat [gastouder] geen gastouderopvang heeft verzorgd, maar dat zij met vergunning een kindercentrum exploiteerde. Deze exploitatievergunning is volgens [appellant] blijkens een ongedateerde brief van het toenmalige stadsdeel Amsterdam Oud Zuid bij de inwerkingtreding van de Wko van rechtswege omgezet in een registratie. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat niet gebleken is van registratie van het kindercentrum van [gastouder] in het register als bedoeld in artikel 46 van de Wko.
4. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank een onjuist oordeel heeft gegeven. De ongedateerde brief, die onmiskenbaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wko op 1 januari 2005 aan de houders van een exploitatievergunning voor een kindercentrum is verzonden, kan niet worden aangemerkt als een registratie als bedoeld in artikel 46 van de Wko. Deze brief bevat slechts informatie over de wijze waarop uitvoering zal worden gegeven aan de in artikel 90 van de Wko opgenomen overgangsbepaling. Nu het kindercentrum van [gastouder] in het jaar 2008 niet was opgenomen in het register had [appellant] geen aanspraak op kinderopvangtoeslag ter tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang in het kindercentrum van [gastouder].
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012