201208031/2/R3.
Datum uitspraak: 1 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker] en anderen, wonend te Son en Breugel,
de raad van de gemeente Son en Breugel,
verweerder.
Bij besluit van 21 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Son Midden; Vinklaan 2" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen beroep ingesteld. [verzoeker] en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 oktober 2012, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door D.G.M.W. Hulsen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de stichting Bijna Thuis Huis Son en Breugel, vertegenwoordigd door drs. J.C. den Uijl, als belanghebbende gehoord.
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De voorzitter geeft geen voorlopig oordeel over de vraag of [verzoeker] en anderen allen als belanghebbende bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt, nu naar verwachting in ieder geval Timp als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan worden aangemerkt en de Afdeling reeds daarom in de bodemzaak een inhoudelijk oordeel zal geven over hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd.
3. Wat betreft de door [verzoeker] en anderen aangevoerde stelling dat de gevolgde procedure onduidelijk was en het plan in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is vastgesteld, overweegt de voorzitter dat niet is gebleken dat de gevolgde procedure in strijd is met enige bepaling uit de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), de Awb dan wel met enige andere rechtsregel of - beginsel. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de procedure anderszins onzorgvuldig is geweest.
4. Het plan maakt de vestiging van een Bijna Thuis Huis (hierna: BTH) mogelijk in een bestaande woning aan de Vinklaan 2 te Son. Een BTH biedt opvang en verzorging van mensen in de laatste fase van hun leven in een omgeving die de thuissituatie zoveel mogelijk benadert. Het BTH biedt ingevolge artikel 3.1 van de planregels plaats aan maximaal twee gasten.
5. [verzoeker] en anderen kunnen zich niet verenigen met de vestiging van een BTH in hun woonomgeving. Zij stellen dat de raad hun belangen onvoldoende heeft afgewogen. Hun belangen als omwonenden zouden volgens hen zwaarder moeten wegen dan de belangen van gasten die een aantal maanden in een BTH verblijven. Zij vrezen aantasting van hun privacy en woongenot en verkeers- en parkeeroverlast vanwege bezoekers, zorgverleners en leveranciers. Zij voeren in dat kader onder meer aan dat het plan in onvoldoende parkeerruimte voorziet. Voorts is ten onrechte op het hele plangebied de bestemming "Maatschappelijk" gelegd. Op een deel van het plangebied had de raad volgens hen de bestemming "Tuin" moeten leggen om te voorkomen dat het hele perceel als parkeerplaats wordt gebruikt.
5.1. De raad heeft uiteengezet dat de gekozen locatie zich leent voor een BTH. De woning bevindt zich volgens de raad op een rustige locatie aan de rand van een woonwijk en vanuit de woning hebben gasten uitzicht op het Dommeldal. De woning hoeft niet te worden uitgebreid en kan met slechts wat inpandige aanpassingen geschikt worden gemaakt als BTH voor maximaal twee gasten. Gelet op het beperkte aantal gasten zullen de omwonenden beperkt hinder ondervinden vanwege de voorziene ontwikkeling, aldus de raad.
VIA heeft in opdracht van de raad onderzoek gedaan naar de verwachte verkeerstoename vanwege het BTH en het aantal benodigde parkeerplaatsen. De uitkomsten van dat onderzoek zijn weergegeven in de verkeerskundige onderbouwing 'Bijna thuis huis' te Son van 14 februari 2012 (hierna: verkeersonderzoek). Volgens het verkeersonderzoek neemt het verkeer vanwege de voorziene ontwikkeling toe met maximaal 17 motorvoertuigenbewegingen per werkdagetmaal. Volgens de raad kan dit aantal motorvoertuigenbewegingen zonder problemen en hinder voor de omliggende woningen worden afgewikkeld. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte bij het oprichten van een hospice wordt volgens de raad vaak aangesloten bij de ASVV-CROW norm voor een verpleeg- en verzorgingstehuis. Deze norm bedraagt 0,5 - 0,7 parkeerplaats per wooneenheid. Bij een hospice met twee gasten wordt doorgaans dan ook een parkeernorm gehanteerd van 1,4 parkeerplaatsen. Een hospice is volgens de raad evenwel niet geheel vergelijkbaar met een BTH en daarom is nader onderzoek gedaan. In het verkeersonderzoek is nader aangegeven dat, gezien de piekmomenten, 6 parkeerplaatsen bij het BTH gewenst zijn. De raad heeft op basis daarvan 6 parkeerplaatsen toereikend geacht.
De raad stelt ter zitting dat er op eigen terrein voldoende ruimte is voor 6 parkeerplaatsen, zodat de voorziene ontwikkeling niet tot parkeeroverlast zal leiden.
6. Ingevolge artikel 3.1 van de planregels zijn de voor maatschappelijk aangewezen gronden bestemd voor:
c. 6 parkeerplaatsen ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein";
h. siertuinen, erven en verhardingen.
7. De voorzitter acht niet aannemelijk gemaakt dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy en het woongenot van [verzoeker] en anderen en evenmin tot onaanvaardbare verkeers- en parkeeroverlast op de omliggende straten. De voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat zich tegenover de in het plan voorziene parkeerplaatsen geen woningen bevinden.
In het aangevoerde ziet de voorzitter voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad wat betreft het aantal benodigde parkeerplaatsen niet in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij het verkeersonderzoek en dat de raad er niet van heeft kunnen uitgaan dat er op eigen terrein voldoende ruimte is voor 6 parkeerplaatsen. Nu voorts parkeren niet binnen het gehele bestemmingsplan is toegestaan maar uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein", is de vrees van [verzoeker] en anderen dat het gehele perceel zal worden gebruikt als parkeerterrein, ongegrond.
De voorzitter ziet voorts geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad bij zijn afweging is uitgegaan van onjuiste feiten of dat hij daarbij een onjuiste voorstelling van zaken heeft gehad.
Nu binnen de bestemming "Maatschappelijk" tevens groenvoorzieningen en siertuinen zijn toegestaan, ziet de voorzitter in hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad de bestemming "Tuin" had moeten toekennen aan een deel van het terrein.
De voorzitter overweegt dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. In het aangevoerde ziet de voorzitter geen grond voor het oordeel dat de raad de belangen van omwonenden onvoldoende in de belangenafweging heeft meegenomen.
Gelet op het vorenoverwogene en nu het plan voorts slechts voorziet in een wijziging van het toegestane gebruik bestaat er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen.
8. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2012