201201864/1/A1.
Datum uitspraak: 7 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Noordwijk aan Zee, gemeente Noordwijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 januari 2012 in zaak nr. 10/8160 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk.
Bij besluit van 17 november 2009 heeft het college geweigerd vrijstelling van het bestemmingsplan en een bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een drijvende botenloods op het perceel [locatie] te Noordwijk (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 oktober 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college en [appellant] hebben elk nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.P. van Galen, advocaat te Leiden, en het college, vertegenwoordigd door S. van der Sman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar [belanghebbende], bijgestaan door mr. S.D. van Reenen, als partij gehoord.
1. Op 16 april 1964 is een bouwvergunning verleend voor de bouw van een botenloods op een deel van het in geding zijnde perceel. Blijkens de bij de bouwvergunning behorende bouwtekening had deze loods een oppervlakte van 12 m bij 24,5 m (294 m2). De in 1965 gebouwde botenloods is in 1991 door noodweer verwoest. In 1992 is een drijvende botenloods teruggebouwd. In 2004 is deze botenloods uitgebreid tot 576 m2. Bij uitspraak van 5 december 2007 (in zaak nr.
200703137/1) heeft de Afdeling geoordeeld dat de botenloods dient te worden aangemerkt als een bouwwerk in de zin van de Woningwet. De bouwaanvraag is ingediend ter legalisering van dit bouwwerk.
Het perceel heeft in het geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied" de bestemming "Recreatieve doeleinden, Sportieve recreatie - jachthaven Rs(w)". Ingevolge de voorschriften van dit bestemmingsplan dienen de gebouwen op de als zodanig bestemde gronden te worden opgericht binnen het aangegeven bebouwingsvlak. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied", omdat ter plaatse van de botenloods geen bebouwingsvlak is opgenomen.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de aan de weigering om voor het bouwplan vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen ten grondslag gelegde motivering het besluit niet kan dragen. Daartoe voert hij aan dat de in de Ruimtelijke Structuurvisie Noordwijk 2030 voor de landschappelijke zone Strandvlakte beoogde openheid geen betrekking heeft op het terrein en het water van de jachthaven, maar op de ten zuiden daarvan gelegen polder Hoogeweg. Voorts voert hij aan dat ten onrechte onderscheid wordt gemaakt tussen de bebouwing die wel en die niet aan het water is gerelateerd. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar een door hem overgelegd rapport van Rijnboutt B.V.
2.1. Niet in geschil is dat het perceel in de Ruimtelijke Structuurvisie Noordwijk 2030 (hierna: de structuurvisie) deel uitmaakt van de landschappelijke zone Strandvlakte. Volgens de structuurvisie dient dit gebied zo open mogelijk te blijven. De functies in deze zone zijn weide, graslanden, enkele woningen langs de vaart, enkele grootschalige functies zoals bedrijven als Koninklijke Beuk en een tuincentrum, en verder recreatieve functies als een golfterrein en een jachthaven. Speciale aandacht moet uitgaan naar de functie van de Polder Hoogeweg voor de weidevogels. De locatie Van Berckelweg/Dinsdagse Watering, waar Koninklijke Beuk is gevestigd, verdient een opwaardering. De plek waar de Maandagse Watering overgaat in de Leidsevaart is landschappelijk en historisch bijzonder. Langs de trekvaart vond vroeger het belangrijkste personenvervoer per trekschuit tussen Den Haag en Amsterdam plaats via de toen nog met water gevulde Haarlemmermeer. Voorts dient de entree naar de bebouwde kom van Noordwijk volgens de structuurvisie te worden vormgegeven en kwalitatief hoogwaardig te worden ingericht. Anders dan [appellant] stelt, volgt uit de structuurvisie niet dat enkel de ten zuiden van de jachthaven gesitueerde Polder Hoogeweg zo open mogelijk dient te blijven. Het college heeft de structuurvisie in redelijkheid voldoende concreet kunnen achten om op basis daarvan te kunnen beoordelen of de botenloods in zijn huidige omvang en uitvoering passend is in het landschap. Het heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de botenloods, die een groot deel van de wateroppervlakte van de jachthaven bedekt, door zijn omvang het karakter van de kleinschalige jachthaven aantast en afbreuk doet aan het gewenste landschappelijke karakter van het gebied. Het heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat de botenloods groot is vergeleken met andere aan het water gerelateerde bebouwing in de jachthaven. Dat zich in de directe omgeving nog grotere gebouwen, waaronder die van het bedrijf Koninklijke Beuk, bevinden, doet hieraan niet af, nu deze gebouwen niet aan het water zijn gerelateerd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat volgens het rapport van bureau Het Vooruitzicht van december 2008 het entreegebied een knoop van twee verkeerssystemen behelst: de waterwegen en de landwegen. De grootschalige bebouwing is gekoppeld aan de landwegen en de kleinschalige aan de waterwegen. Uitgaande van de korrelgrootte is de loods te groot en past deze niet bij de bebouwing langs de waterwegen. Niet valt in te zien dat het college dit rapport niet bij zijn besluitvorming mocht betrekken. In het rapport van Rijnboutt B.V. heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij zijn beoordeling of medewerking kan worden verleend aan legalisering van de botenloods ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat het college bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat geen bouwvergunning nodig was voor de bouw en uitbreiding van de loods.
3.1. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er namens het college concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan [appellant] het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het college vrijstelling en bouwvergunning zou verlenen voor de botenloods in zijn huidige omvang. Het feit dat het college, in de onjuiste veronderstelling dat voor de botenloods geen bouwvergunning was vereist, daartegen lange tijd niet heeft opgetreden brengt niet met zich dat [appellant] daaraan het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat voor de botenloods een bouwvergunning zou worden verleend. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat in het kader van het besluit of daaraan planologische medewerking kan worden verleend tevens een belangenafweging is vereist.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte gewicht aan het belang van [belanghebbende] heeft toegekend.
4.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college in redelijkheid niet tot de in het besluit gegeven belangenafweging heeft kunnen komen. Het college heeft het financiële belang van [appellant] bij legalisering van de botenloods afgewogen tegen het belang van [belanghebbende] bij het voorkomen van (visuele) hinder vanuit zijn woning ten gevolge van de botenloods in de bestaande omvang en uitvoering. Daarbij heeft het in aanmerking genomen dat volgens de Handreiking "Bedrijven en milieuzonering" van de VNG, editie 2009, een indicatieve afstand geldt van 50 m tussen een jachthaven en een woning. Niet in geschil is dat de botenloods thans, anders dan de oude loods, op minder dan 10 m afstand ligt van de woning van [belanghebbende]. Anderzijds heeft het college bij zijn besluitvorming ook de historisch gegroeide situatie betrokken, waarbij betekenis toekomt aan het feit dat het pand van [belanghebbende] oorspronkelijk onderdeel uitmaakte van de jachthaven. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college aannemelijk heeft kunnen achten dat [belanghebbende], gezien de huidige omvang van de loods en de andere situering daarvan ten opzichte van de oude loods, daarvan (visuele) hinder ondervindt.
5. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid vrijstelling en daarmee samenhangend bouwvergunning voor het bouwplan heeft kunnen weigeren. Gelet hierop behoefde de rechtbank de beroepsgrond van [appellant] met betrekking tot de welstand niet meer te bespreken.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012