201107107/1/T1/R4 en 201112465/1/T1/R4.
Datum uitspraak: 31 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
1. de heer en mevrouw [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Katwijk, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellant sub 2a] en [appellant sub 2b], wonend te Rijnsburg, gemeente Katwijk, (hierna tezamen: [appellanten sub 2]),
appellanten,
1. het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest,
2. de raad van de gemeente Oegstgeest,
verweerders.
Bij besluit van 10 mei 2011 heeft het college het uitwerkingsplan "4e uitwerkingsplan Rijnfront" (hierna: het uitwerkingsplan) vastgesteld. Bij besluit van 15 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "2e partiële herziening bestemmingsplan Rijnfront" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.
Tegen het uitwerkingsplan hebben [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] beroep ingesteld. Tegen het bestemmingsplan hebben [appellanten sub 2] beroep ingesteld.
Het college en de raad hebben een verweerschrift ingediend.
[appellanten sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 14 juni 2012, waar [appellanten sub 2], bijgestaan door mr. C.W.H. van den Berg-Spruijt, en het college en de raad, vertegenwoordigd door R.P.W. van Smaalen en A. de Vries, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 15 woningen, met groenvoorzieningen, water en een erftoegangsweg.
Het uitwerkingsplan voorziet in maximaal 76 woningen met groenvoorzieningen, water en een erftoegangsweg.
Deze beide plannen vormen samen deelgebied 1 van Nieuw-Rhijngeest. Het plangebied van het bestemmingsplan vormt een hoek van dit deelgebied. Door het gehele gebied loopt een weg met eenrichtingsverkeer. Deze komt op twee plaatsen uit op de Valkenburgerweg, die ten noorden parallel aan het gebied loopt.
3. De Afdeling zal eerst het beroep tegen het bestemmingsplan behandelen en daarna de beroepen tegen het uitwerkingsplan.
Beroep tegen het bestemmingsplan
4. [appellanten sub 2] voeren aan dat niet is gemotiveerd waarom het stedenbouwkundig ontwerp dat op 30 september 2010 is vastgesteld, afwijkt van het definitieve verkavelingsplan van april 2010. [appellanten sub 2] voeren aan dat niet alle stedenbouwkundige ontwerpen openbaar gemaakt zijn.
4.1. De Afdeling overweegt dat conceptversies van het stedenbouwkundig plan niet openbaar gemaakt hoeven worden. Bovendien geeft een stedenbouwkundig plan slechts een visie op een gebied, maar is het niet uitgesloten dat het uiteindelijke plan voor dit gebied daarvan afwijkt.
5. [appellanten sub 2] voeren aan dat in strijd met de gemeentelijke inspraakregels is gehandeld, doordat geen wijkgesprek heeft plaatsgevonden, geen Nota van uitgangspunten is opgesteld en geen inhoudelijk overleg met de Commissie Ruimte heeft plaatsgevonden. Voorts voeren zij aan dat in de periode van 23 juni tot 12 september en na 30 september 2010 ten onrechte geen inspraak over het bestemmingsplan en het stedenbouwkundig plan heeft plaatsgevonden. Zij voeren ten slotte aan dat zij geen uitnodiging hebben ontvangen voor de vergadering van de Commissie Ruimte waarin het bestemmingsplan is besproken. Volgens hen zijn zij daardoor in hun belangen geschaad. Zij betogen dat deze regels verplicht moeten worden gevolgd en dat niet kan worden verwezen naar de regels die in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) zijn opgenomen, wanneer een gemeente gemeentelijke inspraakregels heeft opgesteld. Volgens hen is met het opstellen van deze regels het vertrouwen gewekt dat een goede voorbereidingsprocedure zal worden gevolgd bij het opstellen van een bestemmingsplan. Zij vragen zich af in welke gevallen plannen met burgers worden besproken. Zij betogen dat de inspraakregels van 22 december 2010 hadden kunnen worden toegepast, aangezien het voorontwerp vanaf 3 februari 2011 ter inzage heeft gelegen.
5.1. De raad betoogt dat de procedure op grond van de Wro is gevolgd en dat de procedure tot vaststelling van een stedenbouwkundig plan niet is vastgelegd in de Wro. Deze vaststelling maakt geen onderdeel uit van de procedure tot vaststelling van een bestemmingsplan. Er is een mogelijkheid geweest tot inspraak en ook in de commissievergadering was inspraak mogelijk. Volgens de raad zijn [appellanten sub 2] niet in hun belangen geschaad, omdat wel inspraak heeft plaatsgevonden doordat zij een inspraakreactie hebben ingediend. De vastgestelde methode is bedoeld voor consoliderende bestemmingsplannen, aldus de raad.
5.2. Vaststaat dat het stedenbouwkundig plan voor deelgebied 1 van Nieuw-Rhijngeest, waarin de stedenbouwkundige visie voor het gebied is neergelegd en dat de grondslag is voor het bestemmings- en uitwerkingsplan, reeds op 30 september 2010 is vastgesteld. Eerst nadien is tijdens de gemeenteraadsvergadering van 15 december 2010 de "Procedure bestemmingsplan en overzicht inspreekmogelijkheden" vastgesteld. Dit stuk vermeldt als eerste stap in de procedure tot vaststelling van een bestemmingsplan het wijkgesprek. Daarna wordt de Nota van uitgangspunten ter vaststelling voorgelegd aan de raad. Het stuk voorziet in inspraak voor de burger bij de Commissie Ruimte naar aanleiding van de Nota van uitgangspunten, tijdens de terinzagelegging van het voorontwerp van het bestemmingsplan en het ontwerp van het bestemmingsplan, en naar aanleiding van het concept van de beantwoording van de zienswijzen. Volgens dit stuk, dat is vermeld op de website van de gemeente, kan in beginsel een ieder bij iedere bijeenkomst van de Commissie Ruimte inspreken in verband met een niet geagendeerd onderwerp. Ook is in dit stuk vermeld dat de bestemmingsplanprocedure één officieel inspraakmoment kent, en wel gedurende de zes weken dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt.
5.3. Voor zover [appellanten sub 2] in beroep klachten van procedurele aard naar voren hebben gebracht, overweegt de Afdeling dat, wat daarvan ook zij, het bestemmingsplan tot stand is gekomen volgens de daartoe in de Wro en de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voorgeschreven procedure. Deze klachten kunnen derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
6. [appellanten sub 2] voeren aan dat zij niet tijdig zijn geïnformeerd over de in de plangebieden aanwezige bodemverontreiniging. Eerst na een verzoek op grond van de Wet openbaarheid bestuur hebben zij de bodemonderzoeken uit 2002, 2010 en maart 2011 ter inzage gekregen, maar daarbij ontbreken volgens hen de noodzakelijke bijlagen als een lokale situatiekaart. Nu de bodemonderzoeken niet volledig ter inzage zijn gelegd, is volgens hen niet vast komen te staan dat de bodem geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
6.1. De raad voert aan dat in de toelichting bij het bestemmingsplan is vermeld dat bodemonderzoek is uitgevoerd en dat waar nodig sanering zal plaatsvinden. Bij de aanvraag voor een omgevingvergunning moet worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het voorgenomen gebruik. De sanering is inmiddels in volle gang en zal naar verwachting in 2012 zijn afgerond.
6.2. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wro is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing met dien verstande dat in dat artikel enkele aanvullende voorschriften worden gegeven.
Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het beroep, ter inzage.
6.3. De Afdeling stelt voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures, die thans niet ter beoordeling staan. Dat, zoals de raad terecht stelt, bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning moet worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik laat onverlet dat de raad het plan met de daarin opgenomen bestemmingen niet had kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Om te kunnen beoordelen of zodanige belemmering zich voordoet, zijn de aan het plan ten grondslag liggende bodemonderzoeken van belang, zodat deze op het plan betrekking hebbende stukken zijn die op de voet van artikel 3:11 van de Awb met het ontwerp ter inzage hadden moeten worden gelegd. Nu onweersproken is dat dit niet is gebeurd, is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb vastgesteld. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen worden gelaten met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb en overweegt daartoe als volgt. Uit de door [appellanten sub 2] overgelegde brief van het college van 16 mei 2011 kan worden afgeleid dat inzage in de bodemonderzoeken is verleend, zodat zij deze hebben kunnen betrekken bij hun beroep tegen het plan. Voorts is de voor de bodemsanering noodzakelijke vergunning inmiddels verleend en is de bodemsanering in volle gang, zodat vaststaat dat de bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. De Afdeling zal in de einduitspraak met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand zullen blijven.
7. [appellanten sub 2] voeren aan dat voor deelgebied 1 ten onrechte niet één bestemmingsplan is opgesteld.
7.1. De raad betoogt dat de ontwikkeling binnen deelgebied 1 van het project Nieuw-Rhijngeest voor het grootste deel past binnen de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan "Rijnfront". Voor dat deel is een uitwerkingsplan opgesteld. Voor het deel van deelgebied 1 waarvoor dit niet geldt, is een bestemmingsplan opgesteld, aldus de raad.
7.2. Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft in dit verband van belang kunnen achten dat de ontwikkeling van deelgebied 1 niet geheel past binnen de uitwerkingregels van het bestemmingsplan "Rijnfront".
8. [appellanten sub 2] voeren aan dat de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan in strijd met het vertrouwensbeginsel is gestart voordat de ontsluiting van het plangebied was gegarandeerd. Zij verwijzen naar een publicatie waarin is vermeld dat om woningbouw te realiseren in het gebied het bestemmingsplan "Rijnfront" verder moet worden uitgewerkt en voor een klein deel herzien. Deze procedure wordt volgens de publicatie opgestart wanneer de ontsluiting is veilig gesteld.
Zij betogen voorts dat het uitwerkingsplan voor het bestemmingsplan" Frederiksoord-Zuid" nog niet is vastgesteld, de vergunning voor een tijdelijke ontsluitingsweg nog niet is verleend en dat de onteigening van de benodigde gronden niet is voltooid. Volgens hen staat niet vast dat het bestemmingsplan in zoverre uitvoerbaar is.
8.1. De raad betoogt dat het plangebied wordt ontsloten via het gebied van het aansluitende bestemmingsplan "Frederiksoord-Zuid". Dit bestemmingsplan is onherroepelijk. De voor de ontwikkeling van het onderhavige bestemmingsplan benodigde bouwweg is volgens de raad voorzien in het tweede kwartaal van 2012. De daartoe benodigde overeenkomsten worden op korte termijn gesloten, aldus de raad.
8.2. De Afdeling overweegt dat vaststaat dat het bestemmingplan pas is vastgesteld na de uitspraak van 13 april 2011 in zaak nr.
201002037/1/R1, waarin de Afdeling heeft beslist over het beroep tegen onder meer het bestemmingsplan "Frederiksoord Zuid" van de gemeente Katwijk. Het enkele feit dat in de publicatie is vermeld dat de procedures zullen worden gestart wanneer de ontsluiting is veilig gesteld, maakt niet dat het plan onrechtmatig is vastgesteld.
8.3. De raad heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de uit te werken bestemming in het plangebied van het bestemmingsplan "Frederiksoord-Zuid" de weg ter ontsluiting van het plangebied van het bestemmingsplan toelaat, maar dat nog niet duidelijk is waar de ontsluitingsweg wordt aangelegd. Er wordt een stedenbouwkundig plan voor Frederiksoord opgesteld, waarin ook de verkeersstructuur wordt opgenomen. Daarin zal ook de ontsluitingsweg voor het in het bestemmingsplan opgenomen gebied worden betrokken. Totdat deze is aangelegd zal volgens de raad de bouwweg als tijdelijke ontsluiting dienen. De Afdeling overweegt dat het in verband met het in het plan met het oog op eventuele archeologische waarden opgenomen aanlegvergunningstelsel niet voldoende duidelijk is of de weg kan worden aangelegd. Dit geldt ook voor de tijdelijke bouwweg. Evenmin is voldoende komen vast te staan dat de tijdelijke bouwweg wat de afmetingen betreft geschikt is om als ontsluitingsweg te functioneren en dat over de gronden kan worden beschikt. Dit brengt mee dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering als vereist in artikel 3:46 van de Awb. Dit betoog slaagt.
9. [appellanten sub 2] voeren aan dat de Rijnsburgerweg onvoldoende capaciteit heeft om het verkeer van deelgebied 1 naar de A4 en Leiden te verwerken.
9.1. De raad betoogt dat deelgebied 1 in de verkeersmodellen is beschouwd als een bestaande situatie. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan "Frederiksoord-Zuid" en de Katwijkse plannen "De Kleipetten Zuid", "De Horn", "Middelmors" en "Kamphuizerpolder" is deelgebied 1 als referentiesituatie beschouwd.
9.2. Bij uitspraken van 8 februari 2012 in zaaknrs.
201002606/1/R4,
201003777/1/R4,
201003857/1/R4,
201005233/1/R4en
201008951/1/R4heeft de Afdeling beslist op de beroepen tegen de bestemmingsplannen "Kamphuizerpolder 2004", "De Horn", "De Kleipetten Zuid", "De Kleipetten 2002" en "Hoofdverkeersstructuur kern Rijnsburg". In deze uitspraken heeft de Afdeling overwogen dat aannemelijk is gemaakt dat de lokale infrastructuur de toegenomen verkeersstromen op aanvaardbare wijze zal kunnen verwerken en de raad de inzichtelijk gemaakte gevolgen voor de verkeerssituatie op de toestroomwegen in redelijkheid aanvaardbaar kon achten. De Afdeling ziet in hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd thans geen aanleiding voor een ander oordeel.
Alternatieven voor ontsluiting
10. [appellanten sub 2] betogen dat het aantal van 400 motorvoertuigen per etmaal niet is gemotiveerd.
Zij hebben alternatieven voor de verkeersontsluiting ontwikkeld. Volgens hen voldoen deze alternatieven aan de uitgangspunten. Bovendien hebben deze alternatieven volgens hen voordelen. Deze alternatieven zijn veiliger voor fietsers, het gebied is toegankelijker voor hulpdiensten en de verkeersveiligheid in deelgebied 1 wordt groter, aldus [appellanten sub 2].
Het eerste alternatief is om de wegen binnen het plangebied als tweerichtingsverkeerswegen aan te leggen en geen ontsluiting parallel aan het Valkenburgerveerpad aan te leggen. De ruimte die daardoor bij het Valkenburgerveerpad overblijft, krijgt daarbij de bestemming "Groen". Het voordeel is dat de Valkenburgerweg geen aanpassing behoeft.
Het tweede alternatief is gelijk aan het eerste, maar het deel dat overblijft, krijgt de bestemming "Water".
Het derde alternatief is een combinatie met het eerste of het tweede alternatief. Hierbij worden het fietspad en de fietsbrug tegenover de toegang tot het plangebied aangepast voor gebruik door auto's. Het zuidelijk deel van het plangebied wordt daardoor ontlast.
Bij het vierde alternatief wordt in combinatie met het tweede alternatief de watergang het dichtst bij het Valkenburgveerpad omgevormd tot een tweerichtingsverkeersweg. Hierdoor ontstaat een dubbele ontsluiting op de Valkenburgerweg. De weg die dan niet wordt aangelegd, kan worden omgezet in water. De Valkenburgerweg behoeft dan minder aanpassing.
Het vijfde alternatief is gelijk aan het vierde alternatief met de toevoeging dat het fietspad en de fietsbrug tegenover de toegang van het plangebied worden aangepast voor gebruik door auto's.
Zij reageren op de reactie van Goudappel Coffeng op de door hen voorgestelde alternatieven en bestrijden dat tweerichtingsverkeer niet mogelijk is omdat daarvoor een wegprofiel met een breedte van 5,60 meter nodig is, die in het voorgestelde profiel ontbreekt. Daartoe voeren zij aan dat de verkeerseffecten van deelgebied 1 volgens de raad 750 motorvoertuigen per etmaal bedragen. Op de weg parallel aan het Valkenburgerveerpad bedragen deze verkeerseffecten volgens de raad echter 400 motorvoertuigen, omdat daar sprake is van eenrichtingsverkeer en alleen uitkomend verkeer langs komt. Nu de raad uitgaat van 750 verkeersbewegingen rekent de raad volgens hen met tweerichtingsverkeer, zodat het argument dat voor tweerichtingsverkeer een profiel van 5,60 meter vereist is, niet op gaat. Voorts voeren zij aan dat tweerichtingsverkeer mogelijk is, omdat volgens de raad door hulpdiensten tegen het verkeer in kan worden gereden. Bovendien wordt de wijkontsluiting wel uitgevoerd als tweerichtingsverkeer, zodat tweerichtingsverkeer niet onveilig is. Volgens hen is tweerichtingsverkeer ook mogelijk bij een profiel van 4,00 meter.
Voorts voeren zij aan dat de kosten van het omzetten van een weg naar water in het tweede alternatief niet worden gemotiveerd en dat niet is meegewogen dat de verkeersveiligheid besparingen met zich brengt. Volgens hen is een voordeel van dit alternatief dat stilstaand water wordt voorkomen.
Met betrekking tot het derde alternatief voeren zij aan dat autoverkeer over een smalle brug mogelijk is en wijzen erop dat in het Waterbospark een smalle brug voor autoverkeer aanwezig is.
Volgens hen liggen alle woningen ook bij het vierde alternatief aan het water.
Zij voeren aan dat hun belangen bij de besluitvorming betrokken hadden moeten worden en betwisten dat de rondweg geen hinder veroorzaakt.
10.1. De raad betoogt dat bij het eerste alternatief sprake is van tweerichtingsverkeer, waarbij doodlopende wegen ontstaan. Voor tweerichtingsverkeer is een profiel van minimaal 5,60 meter nodig, en deze ruimte is niet aanwezig.
Het tweede alternatief heeft volgens de raad dezelfde gevolgen en brengt bovendien extra kosten met zich, omdat de weg langs het Valkenburgerveerpad moet worden omgezet in water.
Dit geldt ook voor het derde alternatief, maar daarbij komt dat het smalle fietspad en de fietsbrug niet geschikt zijn voor autoverkeer door het zeer smalle profiel en in verband met de verkeersveiligheid. De aanpassing van de brug brengt extra kosten met zich mee.
Bij het vierde alternatief wordt bovendien een watergang opgeofferd voor een verkeersontsluiting, zodat niet elke kavel aan het water komt te liggen.
Alternatief 5 combineert de alternatieven 3 en 4. Hiervoor gelden dus ook de met betrekking tot deze alternatieven aangevoerde bezwaren.
10.2. De Afdeling overweegt dat alle alternatieven ervan uitgaan dat in deelgebied 1 tweerichtingsverkeerswegen worden aangelegd. Als bijlage bij de toelichting van het bestemmingsplan is opgenomen het rapport van Goudappel Coffeng "Gemeente Oegstgeest. Verkeerseffecten Nieuw-Rhijngeest, deelgebied 1. Notitie (concept 3)" van 26 oktober 2010. In dit rapport is onder meer de verkeersgeneratie van Nieuw-Rhijngeest, deelgebied 1 onderzocht. De verkeersgeneratie van deelgebied 1 is in dit rapport bepaald met een rekentool. In de rekentool is als uitgangspunt gehanteerd dat Nieuw-Rhijngeest deelgebied 1 ligt in groen stedelijk gebied binnen 2 kilometer van een snelwegaansluiting en binnen 2 kilometer geen goede OV-aansluiting heeft. Daarbij is er vanuit gegaan dat maximaal 90 woningen worden gebouwd in het dure segment. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de verkeerseffecten van deelgebied 1 aldus deugdelijk gemotiveerd.
Als bijlage bij het bestemmingsplan is voorts een reactie van de Veiligheidsregio Hollands Midden van 22 april 2011 opgenomen. In deze reactie worden eisen genoemd waaraan de afmetingen van de weg moeten voldoen. Aan deze afmetingen voldoet de weg.
[appellanten sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad niet in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat tweerichtingsverkeer bij een wegprofiel van 4,00 m niet wenselijk is.
De Afdeling overweegt dat, voor zover de ontsluiting invloed heeft op de verkeerscirculatie in het plangebied, [appellanten sub 2] niet aannemelijk hebben gemaakt dat deze effecten niet aanvaardbaar zijn.
Voorts overweegt de Afdeling dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de mogelijke alternatieven voldoende bezien.
11. [appellanten sub 2] voeren aan dat onduidelijk is hoeveel woningen kunnen worden gebouwd. Zij voeren aan dat 6 twee-onder-eenkap woningen en 2 vrijstaande woningen in het plangebied van het bestemmingsplan niet past bij de stedenbouwkundige opzet van het Waterbospark. Zij keren zich tegen de flexibiliteit die het bestemmingsplan mogelijk maakt.
11.1. De raad betoogt dat per bouwvlak duidelijk is hoeveel en welke soort woningen mogen worden gebouwd. Wanneer ter plaatse van de aanduiding twee-aan-een vrijstaande woningen worden gebouwd, beïnvloedt dat het aantal woningen. Maximaal mogen in het plangebied van het bestemmingsplan 15 woningen worden gebouwd.
11.2. Ingevolge artikel 6, lid 6.2.1, aanhef en onder d, van de planregels van het bestemmingsplan mogen op grond met de bestemming "Wonen" bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de regel dat ter plaatse van de aanduiding "twee-aaneen" op de verbeelding woningen mogen worden gebouwd waarvan één zijgevel van het hoofdgebouw op de zijdelingse perceelgrens mag worden gebouwd.
Ingevolge artikel 6, lid 6.2.1, aanhef en onder f, mogen op grond met de bestemming "Wonen" bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de regel dat goothoogte, bouwhoogte, aantal woningen en bebouwingspercentage niet groter mogen zijn dan op de verbeelding is aangegeven.
11.3. De Afdeling overweegt dat ingevolge artikel 6, lid 6.2.1, aanhef en onder f, het aantal woningen niet groter mag zijn dan is aangegeven op de verbeelding. Op de verbeelding is vermeld dat aan de ene kant van de weg zeven vrijstaande woningen mogen worden gebouwd en aan de andere kant van de weg twee vrijstaande woningen en zes woningen die twee-aaneengebouwd zijn. Gelet hierop bestaat geen onduidelijkheid over het maximaal aantal woningen dat kan worden gebouwd. De raad heeft in redelijkheid kunnen kiezen om wat betreft de stedenbouwkundige opzet van de wijk aan te sluiten bij het aangrenzende 4e uitwerkingsplan "Rijnfront" en niet bij het in de naburige gemeente gelegen Waterbospark. Daarbij betrekt de Afdeling dat het plangebied met het plangebied van het uitwerkingsplan deelgebied 1 van Nieuw-Rhijnfront vormt, terwijl het plangebied van de wijk Waterbospark is gescheiden door onder meer een groenstrook en een fietspad.
12. [appellanten sub 2] voeren aan dat zij vrezen voor de gevolgen voor de luchtkwaliteit ten gevolge van het aanleggen van de rondweg parallel aan het Valkenburgerveerpad. Zij voeren aan dat niet duidelijk is of aan de grenswaarden voor PM2,5 wordt voldaan. Zij betogen dat aan de waarden voor PM2,5 die vanaf 2015 gelden, moet worden voldaan, omdat niet zeker is of de woningen voor 2015 kunnen worden gebouwd.
12.1. De raad betoogt dat tot 1 januari 2015 bij de toepassing van een bevoegdheid of toepassing van een wettelijk voorschrift niet behoeft te worden getoetst aan de grenswaarde voor PM2,5. Dat de woningen niet voor 2015 zullen worden gebouwd, is volgens de raad niet te verwachten.
12.2. Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer maken bestuursorganen bij de uitoefening van een in het tweede lid bedoelde bevoegdheid of toepassing van een daar bedoeld wettelijk voorschrift, welke uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, aannemelijk dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, zijn de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden of wettelijke voorschriften de bevoegdheden en wettelijke voorschriften, bedoeld in onder meer artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), kunnen bij ministeriële regeling categorieën van gevallen worden aangewezen, waarin de uitoefening van een of meer bevoegdheden of toepassing van een of meer wettelijke voorschriften in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: de Regeling) worden aangewezen krachtens artikel 4, eerste lid, van het Besluit de in bijlage 3A genoemde categorieën van gevallen waarin de uitoefening van een of meer bevoegdheden of toepassing van een of meer wettelijk voorschriften betrekking heeft op een kantoorlocatie, woningbouwlocatie of combinatie daarvan.
Ingevolge voorschrift 3A.2 van bijlage 3a bij de Regeling worden aangewezen ingevolge artikel 4, eerste lid, woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3000 woningen omvat.
12.3. Gelet op artikel 4, eerste lid, van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), gelezen in samenhang met artikel 4, eerste lid, van de Regeling en bijlage 3A bij de Regeling, worden aangewezen als categorie van gevallen waarin de uitoefening van een of meer bevoegdheden of toepassing van een of meer wettelijke voorschriften in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie in geval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat. De onderhavige plannen hebben betrekking op 90 nieuwe woningen, die worden ontsloten door één ontsluitingsweg, zodat aan de vermelde voorwaarde is voldaan. Het plan is derhalve niet in strijd met de regels inzake luchtkwaliteit.
13. [appellanten sub 2] voeren aan dat zij vrezen voor de gevolgen voor geluidoverlast ten gevolge van de rondweg parallel aan het Valkenburgerveerpad. [appellanten sub 2] betogen dat de geluidsbelasting de toegestane binnenwaarde overschrijdt. Zij voeren aan dat het verkeer meer geluid zal produceren dan is berekend, omdat de auto’s sneller zullen rijden dan 30 km per uur en geen rekening is gehouden met brom- en motorfietsen en evenmin met vrachtwagens. Zij voeren voorts aan dat op de Rijnsburgerweg en de Oegstgeesterweg de voorkeurswaarden voor de geluidbelasting worden overschreden.
13.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het een weg betreft waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt. De raad voert aan dat dergelijke wegen geen geluidzone hebben waarbinnen de waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel van woningen vanwege de weg in acht moeten worden genomen. De raad heeft Goudappel Coffeng laten onderzoeken of de voorkeurswaarde zal worden overschreden. Tengevolge van de nieuwe weg is een maximale geluidbelasting berekend van 44 dB. Deze waarde is lager dan de voorkeurswaarde. Volgens de raad is dan ook sprake van een aanvaardbare geluidssituatie.
De raad betoogt dat bij het opstellen van het bestemmingsplan "Rijnfront" een geluidonderzoek is uitgevoerd met betrekking tot de Rijnsburgerweg. In dat onderzoek is rekening gehouden met de bouw van 100 woningen in het onderhavige gebied. Er worden 91 woningen mogelijk gemaakt.
13.2. Ingevolge artikel 74, eerste lid, van de Wet geluidhinder heeft een weg een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, geldt het eerste lid niet met betrekking tot wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.
Ingevolge artikel 76, eerste lid, worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 82 is behoudens het in de artikelen 83, 100 en 100a bepaalde de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB.
13.3. De Afdeling overweegt dat in deelgebied 1 van Nieuw-Rhijngeest de aanleg van 90 woningen in een watervillawijk is voorzien. Door deze wijk zal een eenbaanseenrichtingsverkeersweg worden aangelegd. Van de Berg en Moll hebben niet aannemelijk gemaakt dat over de weg vele brom- en motorfietsen of vrachtwagens zullen rijden. De raad heeft onweersproken gesteld dat voor de weg een snelheidsregime van 30 km/uur zal gaan gelden, zodat bij het plan geen grenswaarden in acht behoefden te worden genomen. De omstandigheid dat de Wgh in dit geval niet van toepassing is, rechtvaardigt evenwel nog niet de conclusie dat het plan uit een oogpunt van geluidsbelasting zonder meer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Volgens het onderzoek van Goudappel Coffeng is de geluidbelasting voor de bestaande woningen ten gevolge van de nieuwe weg maximaal 44 dB. De Afdeling ziet geen aanleiding aan dit onderzoek te twijfelen. Deze waarde is lager dan de voorkeursgrenswaarde die in de Wet geluidhinder is bepaald ten aanzien van bestaande woningen langs wegen in stedelijk gebied, waarvoor een hogere maximumsnelheid dan 30 kilometer per uur geldt. Daarnaast heeft ingevolge het Bouwbesluit een scheidingsconstructie van een verblijfsgebied een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering met een minimum van 20 dB. Hoewel de Wet geluidhinder niet van toepassing is heeft de raad in redelijkheid kunnen aannemen dat als gevolg van de weg niet een dusdanig grote geluidsbelasting op de bestaande woningen zal optreden dat het plan om die reden in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat geen goed woon- en leefklimaat zal bestaan ten gevolge van de aanleg van deze weg.
De raad stelt zich terecht op het standpunt dat de situatie bij de Rijnsburgerweg door het onderhavige plan niet wordt gewijzigd, omdat al rekening is gehouden met de woningen die in deelgebied 1 worden gebouwd.
14. [appellanten sub 2] voeren aan dat in de toelichting bij het bestemmingsplan onvoldoende is gemotiveerd dat het plan geen inbreuk maakt op de natuurwaarden van het gebied.
14.1. De raad betoogt dat een onderzoek is verricht door een onafhankelijk gespecialiseerd bureau. De resultaten van dat onderzoek zijn vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan.
14.2. De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Daar doet niet aan af dat de raad het plan niet had behoren vast te stellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
De raad heeft door Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek B.V. een flora- en faunaonderzoek laten verrichten, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Ecologische beoordeling Nieuw-Rhijngeest deelplan 1" van 25 oktober 2010. Volgens dit rapport kan tijdelijke verstoring van het leefgebied van kleine modderkruiper en rivierdonderpad worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren volgens een relevante, goedgekeurde gedragscode. Er zijn geen nestplaatsen van jaarrond beschermde vogelsoorten aangetroffen. Verstoring van broedende vogels kan worden voorkomen door de werkzaamheden te starten buiten het broedseizoen. De herinrichting heeft geen negatief effect op de verblijfplaats van vleermuizen en mits lichtverstoring wordt voorkomen geen negatieve effecten op foeragerende meervleermuizen. Er worden geen zwaar beschermde amfibieën en evenmin middelzwaar of zwaar beschermde zoogdiersoorten verwacht. [appellanten sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het rapport fouten of onjuistheden bevat, op grond waarvan de raad niet in redelijkheid van het rapport uit heeft kunnen gaan. Gelet daarop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat naar verwachting een ontheffing kan worden verleend en dat de Ffw niet aan de uitvoering van het plan in de weg staat. Het betoog faalt.
15. [appellanten sub 2] voeren aan dat in verband met de externe veiligheid een tweede ontsluitingsweg voor deelgebied 1 nodig is, omdat de geplande ontsluitingsweg erg druk is met 3600 motorvoertuigen per etmaal. Zij wijzen erop dat in de Valkenburgerweg twee afsluitingen worden aangebracht.
[appellanten sub 2] achten de overschrijding van 0,06 van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico ten gevolge van de hoge druk aardgasleiding niet aanvaardbaar. Volgens hen moeten nieuwe berekeningen worden gemaakt en kan niet worden uitgegaan van de berekeningen voor het plangebied van het bestemmingsplan "Langenakker", dat verder weg ligt.
15.1. De raad betoogt dat aan het advies van Veiligheidsregio Hollands Midden wordt voldaan. De raad vermeldt dat het advies van de veiligheidsregio is dat de weg door het plangebied moet kunnen worden vrijgemaakt, dat de weg bepaalde afmetingen moet hebben, de ontsluitingen via de Valkenburgerweg en de Rijnsburgerweg onafhankelijk van elkaar naar het plangebied moeten leiden en de bruggen in het plangebied voldoende draagkracht moeten hebben. Voor zover Van de Berg en Moll betogen dat een tweede ontsluitingsweg ontbreekt, vermeldt de raad dat hulpdiensten gebruik kunnen maken van de afgesloten wegen.
De raad betoogt dat deelgebied 1 voor een deel in het effectgebied van een gasleiding ligt. Er is een risicoberekening gemaakt voor het bestemmingsplan "Langenakker". Deelgebied 1 van Nieuw-Rhijngeest ligt in de inventarisatiestrook voor dat onderzoek. De bevolkingsgegevens van deelgebied 1 zijn opgenomen in de berekening. Een nieuwe berekening is overbodig, omdat de inventarisatiestrook voor deelgebied 1 identiek is aan de inventarisatiestrook voor het bestemmingsplan "Langenakker" en de bevolkingsgegevens niet zijn veranderd. Deelgebied 1 ligt in het worst case segment. Daar is de overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico 0,06.
15.2. Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef, van het Besluit externe veiligheid buisleidingen wordt bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, tevens het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding verantwoord.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder b, wordt in de toelichting bij het besluit vermeld het groepsrisico per kilometer buisleiding op het tijdstip waarop het besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de lijn die de kans weergeeft op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar en de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar.
15.3. De Afdeling overweegt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een nieuwe berekening niet is vereist, omdat de inventarisatiestrook voor het plangebied identiek is aan de inventarisatiestrook voor plangebied "Langenakker" en de bevolkingsgegevens niet zijn gewijzigd. Gelet op de overschrijdingsfactor van 0,06 van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het risico aanvaardbaar is.
De Afdeling overweegt dat het advies van Veiligheidsregio Hollands Midden betrekking heeft op de bereikbaarheid van het plangebied voor hulpdiensten. Hulpdiensten kunnen ondanks de afsluitingen voor snelverkeer gebruik maken van de afgesloten wegen, zodat de ontsluiting van het plan aan de Rijnsburgerwegzijde en aan de zijde van het Valkenburgerveerpad voor hulpdiensten onafhankelijk van elkaar leiden naar de gebiedsontsluitingsweg.
16. [appellanten sub 2] voeren aan dat ten opzichte van de Kwekerij niet wordt voldaan aan de voorkeursafstand van 30 meter van de inrichting waarbinnen volgens de VNG-Brochure "Bedrijven en milieuzonering" geen huizen mogen opgericht. Het is volgens hen niet zeker dat de Kwekerij tijdig zal verdwijnen.
16.1. De raad voert aan dat in de VNG-Brochure de inrichtingsgrens als meetpunt wordt gehanteerd, om te voorkomen dat bedrijven in de toekomst geen uitbreidingsmogelijkheden meer hebben. De raad betoogt dat de kwekerij in het bestemmingsplan "Frederiksoord-Zuid" niet als zodanig is bestemd. Volgens de raad kan daarom in dit geval de voorkeursafstand van 30 meter worden gemeten vanaf de bestaande bebouwing. Binnen deze afstand zijn geen nieuwe woningen voorzien, zodat geen hinder zal ontstaan bij die woningen.
16.2. De Afdeling overweegt dat de raad, gelet op het feit dat de kwekerij in het bestemmingsplan "Frederiksoord-Zuid" niet als zodanig is bestemd, zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanbevolen afstand op grond van de VNG-brochure, wordt berekend vanaf de bestaande bebouwing. Binnen deze afstand van 30 meter zijn geen nieuwe woningen voorzien, zodat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen onevenredige hinder vanwege het bedrijf zal ontstaan.
17. [appellanten sub 2] voeren aan dat ten onrechte een parkeernorm van 1,6 parkeerplaats per woning wordt gehanteerd. Volgens hen wordt ten onrechte niet uitgegaan van de norm van 1,7 parkeerplaats per woning, die de gemeente sinds januari 2011 bij nieuwbouw hanteert. [appellanten sub 2] voeren aan dat niet is gegarandeerd dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen, nu in de toelichting is opgenomen dat meestal twee parkeerplaatsen per woning beschikbaar zijn, maar ook dat het realiseren en in stand houden van ten minste één parkeerplaats verplicht is. Volgens de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan "Rijnfront" wordt een parkeerplaats op eigen terrein als 0,5 parkeerplaats beschouwd. Bovendien is in de toelichting vermeld dat per perceel ongeveer 25 m² wordt verhard ten behoeve van parkeren, maar dit is onvoldoende voor twee auto’s.
17.1. De raad betoogt dat in de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan "Rijnfront" een parkeernorm van 1,6 parkeerplaats per woning is opgenomen. Deze norm moet worden gehanteerd bij het "4e uitwerkingsplan Rijnfront". Om binnen deelgebied 1 geen onderscheid te maken, hanteert de raad deze norm ook bij het bestemmingsplan. De raad vermeldt dat in het plangebied van het uitwerkingsplan 76 woningen worden opgericht, zodat daar 122 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn, waarvan 76 op eigen terrein en 46 op openbaar terrein. In het plangebied van het bestemmingsplan worden 15 woningen opgericht, zodat daar 24 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn, waarvan 15 parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden aangelegd.
17.2. Ingevolge artikel 6, lid 6.2.1, aanhef en onder g, van de planregels, van het bestemmingsplan mogen op gronden met de bestemming "Wonen" bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de regel dat bij elke woning ten minste 1 parkeerplaats op eigen terrein wordt gerealiseerd.
17.3. Bij de "1e partiële herziening bestemmingsplan Rijnfront" is het uitgangspunt van 1 parkeerplaats op eigen terrein gehanteerd. De raad heeft, gelet op de samenhang die tussen de plannen bestaat, in het onderhavige bestemmingsplan in redelijkheid de norm van 1,6 parkeerplaats per woning kunnen hanteren om te voorkomen dat binnen deelgebied 1 een onderscheid gemaakt moet worden tussen het plangebied van het "4e uitwerkingsplan Rijnfront" en het plangebied van de "2e partiële herziening bestemmingsplan Rijnfront". De Afdeling overweegt dat in de toelichting is opgenomen dat bewoners op eigen terrein parkeren waarbij meestal ruim twee parkeerplaatsen per woning beschikbaar zijn. Auto’s staan volgens de toelichting grotendeels naast de woning of in een garage geparkeerd. Op de verharding en in de garage kunnen twee parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Uit het definitieve ontwerp van het stedenbouwkundig plan volgt dat in de variant waarbij 90 woningen worden gerealiseerd gemiddeld 2,02 parkeerplaats per woning kan worden gerealiseerd in deelgebied 1. Uitgaande van de norm van 1,6 parkeerplaatsen per woning moeten in deelgebied 1, 144 parkeerplaatsen worden opgericht. In deelgebied 1 worden 54 parkeerplaatsen in het openbaar gebied opgericht en 128 op privéterrein. Daarvan zijn er 90 gegarandeerd. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uitgaande van de norm van 1,6 parkeerplaats per woning is gegarandeerd dat voldoende er parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
18. [appellanten sub 2] vrezen voor de verkeersveiligheid bij gebruik van de Valkenburgerweg als fietsstraat. Zij betogen dat een afsluiting in de Valkenburgerweg ten onrechte ontbreekt.
18.1. De raad stelt dat de bestemming "Verkeer" die deze weg in het "4e uitwerkingsplan Rijnfront" heeft gekregen het mogelijk maakt dat deze straat een fietsstraat wordt, maar hiertoe niet dwingt. De raad acht een fietsstraat uit verkeerskundig opzicht een veilige oplossing. In de ontwerpwijzer fietsverkeer van CROW van 2006 wordt een fietsstraat met voorrang toegepast bij intensiteiten tot 2500 motorvoertuigen per etmaal, aldus de raad. Op de eenrichtingsstraten worden volgens de raad maximaal 400 motorvoertuigen per etmaal verwacht. De raad betoogt dat het fietspad wordt ingericht met smalle verharde randen van 0,5 meter. De fietsstraat neemt volgens de raad minder ruimte in beslag. De raad vreest dat bij gescheiden rijbanen de snelheid van 30 kilometer per uur niet wordt nageleefd.
18.2. De Afdeling overweegt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een fietsstraat een verkeersveilige oplossing is. Voor zover [appellanten sub 2] beogen te stellen dat voor het geval zich een calamiteit voldoet een tweede ontsluitingsweg noodzakelijk is, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in die situatie voldoende is dat dat het plangebied via de Valkenburgerweg van twee kanten kan worden bereikt.
19. [appellanten sub 2] voeren aan dat niet duidelijk is met hoeveel centimeter het terrein moet worden opgehoogd om te voldoen aan de ontwateringsdiepte.
19.1. De raad stelt dat het maaiveld in het plangebied ongeveer 60 centimeter boven NAP zal liggen.
19.2. De Afdeling overweegt dat uit de toelichting blijkt dat het maaiveld op ongeveer 60 cm boven het NAP zal liggen, waarmee het plangebied maximaal een meter wordt opgehoogd. De gestelde onduidelijkheid doet zich niet voor.
20. [appellanten sub 2] voeren aan dat in de planregel met betrekking tot de wijze van meten ten onrechte niet wordt aangesloten bij het peil van de gronden voor de ophoging. Zij keren zich ertegen dat een goothoogte wordt vastgesteld, terwijl niet bekend is van welk peil wordt uitgegaan.
20.1. De raad betoogt dat wat betreft de wijze van meten in het bestemmingsplan is aangesloten bij de andere bestemmingsplannen van Oegstgeest.
20.2. Ingevolge artikel 2, lid 2.6 van de planregels wordt bij toepassing van de planregels het peil als volgt gemeten:
a. bij ligging aan een weg: de hoogte van de kruin van de weg;
b. bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
c. bij ligging anders dan aan een weg of verhard terrein: het maaiveld.
20.3. De Afdeling overweegt dat de raad in redelijkheid aansluiting heeft kunnen zoeken bij meetvoorschriften in andere bestemmingsplannen van Oegstgeest.
Ontbreken van de bestemming "Tuin"
21. [appellanten sub 2] voeren aan dat in het plangebied van het bestemmingsplan ten onrechte de bestemming "Tuin" ontbreekt. Ook ontbreken volgens hen ten onrechte planregels met betrekking tot deze bestemming en met betrekking tot aan- en uitbouwen.
21.1. De raad betoogt dat een bestemming "Wonen" is opgenomen waaraan een bouwblok is toegekend. In de planregels is opgenomen waar en tot welke grootte bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan.
21.2. Artikel 6, lid 6.1, van de planregels van het bestemmingsplan bepaalt dat de voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het wonen, daaronder begrepen aan huis gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, tuinen, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
Artikel 6, leden 6.2.1 en 6.2.2 geven regels voor het oprichten van bijbehorende bouwwerken.
Ingevolge artikel 6, lid 6.2.1, onder a, mogen gebouwen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak.
Ingevolge artikel 6, lid 6.2.1, onder f, mogen goothoogte, bouwhoogte, aantal woningen en bebouwingspercentage niet groter zijn dan op de verbeelding is aangegeven.
21.3. De Afdeling overweegt dat ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder b, de voor "Wonen" aangewezen gronden mede zijn bestemd voor tuinen. Ingevolge artikel 6, lid 6.2.1, aanhef en onder f, mag het bebouwingspercentage niet groter zijn dan op de verbeelding is aangegeven. De verbeelding van het bestemmingsplan bevat voor de zeven naast elkaar gelegen vrijstaande woningen een aanduiding "maximaal bebouwingspercentage 35%", voor de zes aaneengebouwde woningen is het maximaal bebouwingspercentage 50% en voor de aan weerszijden van deze aaneengebouwde woningen staande vrijstaande woningen is het bebouwingspercentage maximaal 30%. Artikel 6, lid 6.2.2., aanhef en onder c en d, geeft regels voor de hoogte van erf- en terreinafscheidingen. De Afdeling overweegt dat de raad zich gelet hierop en nu in artikel 6, lid 6.1, onder b, tuinen zijn toegestaan in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet nodig was een aparte bestemming "Tuin" op te nemen.
Artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder f, van de planregels
22. [appellanten sub 2] keren zich tegen artikel 3.1, onder f, van de planregels op grond waarvan binnen de bestemming "Groen" aan de hoofdfunctie ondergeschikte verkeersvoorzieningen mogelijk zijn. Zij zijn van mening dat moet worden aangesloten bij het de planologische regeling die geldt voor het Waterbospark. Zij achten flexibiliteit binnen deze bestemming ongewenst. De planregel leidt volgens hen tot onzekerheid.
22.1. De raad betoogt dat deze planregel in Oegstgeest gebruikelijk is. Deze regel maakt het volgens de raad mogelijk dat binnen een gebied dat als bestemming "Groen" heeft, paden kunnen lopen die deze functie niet aantasten. De bepaling maakt flexibiliteit mogelijk bij de inrichting van de openbare ruimte, aldus de raad. Volgens de raad worden de belangen van [appellanten sub 2] niet onevenredig geschaad en doet zich geen strijd met de goede ruimtelijke ordening voor.
22.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:
c. speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen;
d. straatmeubilair, nutsvoorzieningen en dergelijke;
e. bijbehorende verhardingen en watergangen;
f. aan de hoofdfunctie ondergeschikte verkeersvoorzieningen.
22.3. De Afdeling overweegt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich geen strijd met een goede ruimtelijke ordening voordoet door deze planregel die flexibiliteit mogelijk maakt bij het inrichten van de openbare ruimte. De Afdeling acht de bepaling evenmin in strijd met de rechtszekerheid.
Artikel 3, lid 3.2.2, onder a, van de planregels
23. [appellanten sub 2] keren zich tegen artikel 3.2.2, onder a, van de planregels van het bestemmingsplan dat bepaalt dat de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 3 meter is. Zij voeren aan dat dit niet past in een luxe woonwijk.
23.1. De raad betoogt dat deze hoogte aanvaardbaar is. De raad voert aan dat deze hoogte in alle bestemmingsplannen van de gemeente wordt opgenomen. Naar het oordeel van de raad is deze hoogte niet zodanig dat zich strijd met een goede ruimtelijke ordening voordoet.
23.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met lid 3.2.2, aanhef en onder a, van de planregels van het bestemmingsplan mogen binnen de bestemming "Groen" bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd mits de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3 meter bedraagt.
23.3. De Afdeling overweegt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een maximale hoogte voor bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen de bestemming "Groen" van 3 meter niet zodanig is dat zich strijd met een goede ruimtelijke ordening voordoet.
24. [appellanten sub 2] keren zich tegen de maximale goothoogte van 8 meter en de maximale bouwhoogte van 11 meter. Volgens hen moet worden aangesloten bij de goothoogte van 6 meter en de bouwhoogte van 9 meter van de huizen aan het Waterbospark en in Frederiksoord.
24.1. De raad betoogt dat wordt aangesloten bij het "4e uitwerkingsplan Rijnfront". De bouw- en goothoogten in dat bestemmingsplan zijn in overeenstemming met de uitwerkingsregels van het globale bestemmingsplan "Rijnfront".
24.2. De Afdeling overweegt dat de raad met de gegeven motivering in redelijkheid een maximale goothoogte van 8 meter en een maximale bouwhoogte van 11 meter heeft kunnen vaststellen.
Artikel 7 van de planregels
25. [appellanten sub 2] keren zich tegen artikel 7 van de planregels van het bestemmingsplan. Zij voeren aan dat algemene afwijkingsregels slechts betrekking mogen hebben op ondergeschikte onderdelen van het bestemmingsplan. Ten aanzien van artikel 7, aanhef en onder c, voeren zij aan dat volgens de raad de toegestane bouw- en goothoogte voldoende mogelijkheden geeft om verschillende soorten eengezinswoningen te ontwerpen.
25.1. De raad betoogt dat toepassing van de regel moet worden gemotiveerd en dat tegen een besluit tot toepassing daarvan beroep open staat.
25.2. Ingevolge artikel 7 van de planregels van het bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:
a. de bepalingen in het plan voor zover dit tengevolge van geringe afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding noodzakelijk of wenselijk is voor een goede uitvoering van het plan, met dien verstande dat de genoemde afwijkingen ten hoogste 3 meter mogen bedragen;
b. de bepalingen in het plan voor de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, waarbij de oppervlakte en de hoogte van deze bouwwerken niet meer dan 25 m² resp. 3 meter bedragen;
c. de bepalingen in het plan ten behoeve van een vermeerdering van de voorgeschreven maten met betrekking tot de goothoogte en de bouwhoogte van gebouwen en de hoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, mits de vermeerdering niet meer dan 10% bedraagt.
25.3. De Afdeling overweegt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat artikel 7 van de planregels niet zodanige gevolgen heeft dat deze regel in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. Daarbij betrekt de Afdeling dat in deze niet ongebruikelijke bepaling voorwaarden zijn gesteld die met zich brengen dat slechts beperkte afwijkingen zijn toegestaan.
26. [appellanten sub 2] voeren aan dat het bestemmingsplan vele motiveringsgebreken bevat. [appellanten sub 2] voeren aan dat een ruimtelijke onderbouwing ontbreekt. Daartoe voeren zij aan dat niet is gemotiveerd waarom bepaalde keuzes zijn gemaakt en een belangenafweging ontbreekt. Dit is volgens hen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Zij betogen dat geen onderzoek is gedaan naar eventuele alternatieven.
26.1. De raad betoogt dat de regels eenduidig zijn en dat hij heeft gekozen voor een bepaalde stedenbouwkundige invulling van het plangebied. In de toelichting bij het bestemmingsplan is per beleidsgebied vermeld waarom de raad deze invulling verantwoord acht. Volgens de raad is aldus voorzien in een ruimtelijke onderbouwing.
26.2. De Afdeling overweegt dat in de toelichting bij het bestemmingsplan is voorzien in een toereikende ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan.
27. [appellanten sub 2] voeren aan dat planschade zal worden verzocht wanneer het bestemmingsplan onherroepelijk wordt.
27.1. De raad zal dit verzoek behandelen. Volgens de anterieure overeenkomst zal de ontwikkelaar dit vergoeden.
27.2. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellanten sub 2] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Financiële uitvoerbaarheid
28. [appellanten sub 2] voeren aan dat de financiële haalbaarheid van het bestemmingsplan niet is verzekerd, omdat de projectontwikkelaar zich volgens hen heeft teruggetrokken en geen exploitatieplan is vastgesteld.
28.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met Deltrust een anterieure overeenkomst is gesloten die de financiële haalbaarheid garandeert. De raad twijfelt niet aan de naleving van deze overeenkomst.
28.2. De Afdeling overweegt dat de raad zich ten tijde van het nemen van het bestreden besluit tot vaststelling van het plan terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen exploitatieplan behoeft te worden opgesteld, omdat met Deltrust een anterieure overeenkomst is gesloten. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de raad er ten tijde van het vaststellen van het plan niet in redelijkheid van heeft kunnen uitgaan dat met de uitvoering binnen de planperiode van tien jaar een aanvang zal worden gemaakt.
29. Voor zover [appellanten sub 2] zich in het beroepschrift hebben beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze, overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellanten sub 2] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Beroep tegen het uitwerkingsplan
30. [appellant sub 1] voert aan dat het uitwerkingsplan geen duidelijkheid biedt over de aanleg van een ontsluitingsweg over een nabijgelegen perceel. Zij betoogt dat dit plan de aanleg van een nieuwe wijk mogelijk maakt. Het is volgens haar mogelijk deze wijk te ontsluiten via een aansluiting op de Rijnsburgerweg, maar dat de ontsluitingsweg op die locatie zal worden aangelegd is niet zeker. Volgens haar is niet voldoende gereageerd op haar zienswijze, waardoor het besluit onvoldoende gemotiveerd is. Een alternatieve ontsluitingsroute ligt nabij haar woning. Deze is niet op de plankaart aangegeven. Zij betwijfelt of deze ontsluiting financieel haalbaar is.
[appellanten sub 2] hebben tegen het uitwerkingsplan dezelfde gronden aangevoerd als tegen het bestemmingsplan.
30.1. Niet in geschil is dat het uitwerkingsplan past binnen de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan "Rijnfront".
30.2. Bij de beoordeling van een uitwerkingsplan staat voorop dat aan een uitwerkingsplicht in een bestemmingsplan gevolg dient te worden gegeven en dat daarbij de uitwerkingsregels dienen te worden toegepast. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat aan deze verplichting kan worden voorbijgegaan. Het voorgaande brengt met zich dat door het onherroepelijk worden van de uit te werken bestemming in het bestemmingsplan "Rijnfront" de aanvaardbaarheid van de thans voorliggende bestemmingen in beginsel als een gegeven moeten worden beschouwd. Voor zover de uitwerkingsregels ruimte laten om binnen de daarin bepaalde grenzen de inrichting van het gebied in het uitwerkingsplan nader te bepalen, moet worden bezien of de gekozen inrichting van het uitwerkingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en of het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling ziet, gelet op hetgeen zij heeft overwogen ten aanzien van het beroep tegen het bestemmingsplan, in hetgeen [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gekozen inrichting van het uitwerkingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, behoudens voor zover het de ontsluiting van het plangebied betreft. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
31. Gelet op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 6.3 en 8.2 is overwegen, zijn het besluit van 10 mei 2011 tot vaststelling van het uitwerkingsplan en het besluit van 15 september 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan genomen in strijd met de artikelen 3:11 en 3:46 van de Awb.
31.1. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad onderscheidenlijk het college met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het onder rechtsoverweging 8.2 geconstateerde motiveringsgebrek in de bestreden besluiten binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad en het college dienen daartoe nader te motiveren dat de ontsluitingsweg en de tijdelijke bouwweg door het plangebied van het bestemmingsplan "Frederiksoord-Zuid" kunnen worden aangelegd, dat de tijdelijke bouwweg wat de afmetingen betreft geschikt is om als permanente ontsluitingsweg te functioneren en dat over de gronden voor de aanleg van de wegen kan worden beschikt. Indien de raad en het college tot wijziging van de besluiten overgaan, behoeft daarbij geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. In het laatste geval dienen de nieuwe besluiten op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.
31.2. Met betrekking tot het in rechtsoverweging 6.3 geconstateerde gebrek zal de Afdeling in de einduitspraak met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb bepalen dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in zoverre in stand blijven.
32. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt de raad van de gemeente Oegstgeest en het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest op om binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen de besluiten van 15 september 2011 onderscheidenlijk 10 mei 2011 te herstellen door nader te motiveren dat de ontsluitingsweg en de tijdelijke bouwweg door het plangebied van het bestemmingsplan "Frederiksoord-Zuid" kunnen worden aangelegd, dat de tijdelijke bouwweg wat de afmetingen betreft geschikt is om als ontsluitingsweg te functioneren en dat over de gronden voor de aanleg van de wegen kan worden beschikt, dan wel de besluiten te wijzigen. In het laatste geval dienen de nieuwe besluiten op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden, en
- de Afdeling van de uitkomst en van de eventuele nieuwe besluiten mededeling te doen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2012