ECLI:NL:RVS:2012:BY1739

Raad van State

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202663/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding verzoek Mado v.o.f. door college van burgemeester en wethouders van Vlissingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Mado v.o.f. tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die het verzoek om schadevergoeding als gevolg van het project Fonteyne in Vlissingen had afgewezen. Mado v.o.f. had een verzoek ingediend om vergoeding van schade die zij had geleden door de bouwwerkzaamheden van het project, dat de aanleg van een ondergrondse parkeergarage en nieuwbouw voor winkelruimte en woningen omvatte. Het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen had het verzoek op 10 december 2009 afgewezen, en dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd.

Mado v.o.f. betoogde dat het college ten onrechte geen toepassing had gegeven aan de hardheidsclausule van de Algemene Nadeelcompensatieverordening Vlissingen. De rechtbank oordeelde echter dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten dat er geen sprake was van bijzondere hardheid die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigde. Mado had zich immers pas na de start van de bouwwerkzaamheden in de buurt gevestigd, en het college had rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 25 september 2012 behandeld. Mado was vertegenwoordigd door haar advocaat en een vennoot, terwijl het college werd vertegenwoordigd door ambtenaren en een adviseur van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 31 oktober 2012.

Uitspraak

201202663/1/A2.
Datum uitspraak: 31 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vennootschap onder firma, Mado v.o.f., gevestigd te Vlissingen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 2 februari 2012 in
zaak nr. 10/861 in het geding tussen:
Mado
en
het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen.
Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2009 heeft het college een verzoek van Mado om vergoeding van schade als gevolg van het project Fonteyne in de binnenstad van Vlissingen afgewezen.
Bij besluit van 10 september 2010 heeft het college het door Mado daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 februari 2012 heeft de rechtbank het door Mado daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Mado hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2012, waar Mado, vertegenwoordigd door mr. J.H.M. de Kerf, advocaat te Goes, en door [vennoot], en het college, vertegenwoordigd door W.J.C. Vael en J. Francke, beiden werkzaam bij de gemeente, vergezeld door drs. P.A.J.M. van Bragt, werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het project Fonteyne in de binnenstad van Vlissingen omvat de aanleg van een tweelaagse ondergrondse parkeergarage met 310 parkeerplaatsen, nieuwbouw voor winkelruimte en woningen en de herinrichting van openbaar gebied, waaronder de Spuistraat, de Marktstraat, de Torenstraat, stroken grond aan de Oude Markt en een deel van de Lange Zelke. De werkzaamheden hebben plaatsgevonden in de periode 2003-2007.
2.    De gemeenteraad van Vlissingen heeft op 6 november 2007 de Algemene Nadeelcompensatieverordening Vlissingen (AVN) vastgesteld.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, kan het college, de adviseur gehoord, in bijzondere gevallen van deze verordening afwijken indien strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot een beslissing die onmiskenbaar als onredelijk moet worden aangemerkt.
3.    Mado exploiteert sinds medio 2006 een lunchroom annex bakkerij aan de Oude Markt 11-13 te Vlissingen. De huur van het pand is ingegaan op 1 december 2004 voor de duur van 10 jaar. Na verbouwing heeft zij in oktober 2006 de lunchroom geopend. Door de werkzaamheden in het kader van het project Fonteyne zag zij zich genoodzaakt na enkele weken de zaak te sluiten om eind 2007 weer open te gaan.
Het college heeft, voor zover thans van belang, het verzoek van Mado om nadeelcompensatie afgewezen onder verwijzing naar het advies van de SAOZ, nu Mado zich ruim na de datum waarop het project Fonteyne voorzienbaar werd ter plaatse heeft gevestigd. Voorts heeft het college het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 15 van de AVN, afgewezen.
4.    Mado betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college geen toepassing heeft hoeven geven aan de hardheidsclausule.
4.1.    Hetgeen Mado heeft aangevoerd, levert geen grond op voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van zodanige bijzondere hardheid, dat toepassing van artikel 15, eerste lid, van de AVN is aangewezen.
Het college heeft bij de beoordeling van de vraag of het niet toekennen van nadeelcompensatie onmiskenbaar onredelijk is, gekeken naar bijzondere feiten en omstandigheden. Daarbij kan het volgens het college onder meer gaan om de ligging - zeer dicht bij de bouwput - en bereikbaarheid van een bedrijf, om bijzondere omstandigheden als overname binnen een familiebedrijf alsmede om de aard of het karakter van het bedrijf, waarbij regionale uitstraling of bijzondere verwevenheid met Vlissingen van belang kan zijn. Hoewel de lunchroom annex bakkerij op geringe afstand van de bouwput is gevestigd, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college de nadruk heeft kunnen leggen op de omstandigheid dat Mado zich ter plaatse heeft gevestigd in 2006 toen de bouwwerkzaamheden reeds in volle gang waren en deze werden afgeschermd met hekken. Dat kort na de vestiging extra hekken voor het pand zijn geplaatst tot slechts één meter van de voordeur, zij daardoor slecht bereikbaar was via een vervuilde toegangsweg en zij zich genoodzaakt zag de lunchroom annex bakkerij te sluiten, betekent niet dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule te zien, nu zij de kans op overlast door de bouwwerkzaamheden moet worden geacht te hebben verdisconteerd in haar beslissing tot vestiging van de lunchroom annex bakkerij. Voor zover Mado betoogt dat het plaatsen van de hekken op zeer korte afstand van het pand onrechtmatig was, is van belang dat de AVN niet beoogt de gevolgen van onrechtmatig overheidshandelen te regelen.
4.2.    Anders dan Mado betoogt, is evenmin sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat het college in een ander geval wel toepassing aan de hardheidsclausule heeft gegeven, terwijl voor de desbetreffende ondernemer eveneens de overlast door bouwwerkzaamheden voorzienbaar was. Het college heeft daarbij betrokken dat het in dat geval om een overname van, een, aan de rand van de bouwput gevestigde, bestaande winkel in baby-artikelen ging en daarbij het belang van de regionale uitstraling van Vlissingen in acht genomen.
4.3.    Voor zover een ambtenaar van de gemeente aan Mado een schikkingsbedrag van € 10.000,00 in het vooruitzicht zou hebben gesteld in ruil voor het afzien van verdere procedures, betekent dat, wat er verder ook zij van die stelling, evenmin dat het college toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule. Dat het, door haar afgewezen, aanbod tot schikking erop zou wijzen dat zij schade als gevolg van de werkzaamheden heeft geleden, betekent niet dat sprake is van bijzondere hardheid op grond waarvan het college toepassing zou moeten geven aan de hardheidsclausule.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena    w.g. Planken
Voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2012
299.