ECLI:NL:RVS:2012:BY1736

Raad van State

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202015/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opname in gemeentelijk monumentenregister door college van burgemeester en wethouders van Wassenaar

In deze zaak heeft de stichting tot behoud van het negentiende en twintigste-eeuwse cultuurgoed in Nederland een beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek om opname van twee locaties in het gemeentelijk monumentenregister door het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar. Het college had op 7 oktober 2010 besloten om het verzoek van de stichting af te wijzen, waarna de stichting bezwaar maakte. Dit bezwaar werd door het college ongegrond verklaard op 29 maart 2011. De rechtbank oordeelde op 11 januari 2012 dat het beroep van de stichting gegrond was, en vernietigde het besluit van het college, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand bleven voor locatie I. Voor locatie II moest het college een nieuw besluit nemen.

Het college heeft vervolgens op 29 februari 2012 opnieuw beslist en het bezwaar van de stichting opnieuw ongegrond verklaard. De stichting heeft hiertegen verweer gevoerd. Tijdens de zitting op 3 oktober 2012 heeft het college zijn hoger beroep ingetrokken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak vervolgens beoordeeld. De stichting stelde dat het college ten onrechte meer waarde hechtte aan de bescherming onder het bestemmingsplan dan aan de bescherming onder de Erfgoedverordening van Wassenaar.

De Afdeling oordeelde dat de stichting als belanghebbende kan worden aangemerkt en dat het college voldoende planologische bescherming had geboden aan locatie II. De stichting had niet aangetoond dat er onvoldoende bescherming was voor de cultuurhistorische waarden van de betrokken locaties. De Afdeling verklaarde het beroep van de stichting ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201202015/1/A2.
Datum uitspraak: 31 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting tot behoud van het negentiende en
twintigste-eeuwse cultuurgoed in Nederland en tot ondersteuning van het Cuypersgenootschap (hierna: de stichting),
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar.
Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2010 heeft het college een verzoek van de stichting om opname in het gemeentelijk monumentenregister van een dubbele dienstwoning aan de Raaphorstlaan 36-37 (hierna: locatie I) en kleinschalige akkerbouwgebieden aan de Raaphorstlaan 19b (hierna: locatie II) als gemeentelijke monumenten, afgewezen.
Bij besluit van 29 maart 2011 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 januari 2012 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 maart 2011 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven voor zover het de afwijzing van het verzoek ten aanzien van locatie I betreft. Ten aanzien van het verzoek met betrekking tot locatie II heeft de rechtbank het college opgedragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 29 februari 2012 heeft het college uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank, en het tegen het besluit van 8 oktober 2010 gemaakte bezwaar in zoverre opnieuw ongegrond verklaard.
De stichting heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft zijn hoger beroep ingetrokken.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2012, waar het college, vertegenwoordigd door M. van Leeuwen, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. S. Levelt, advocaat te Amsterdam, is verschenen.
Overwegingen
1.    Bij besluit van 29 februari 2012 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door de stichting gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht onderwerp te zijn van dit geding.
2.    Ambtshalve ziet de Afdeling, alvorens toe te komen aan een beoordeling van het geschil, zich geplaatst voor de vraag of de stichting als belanghebbende in de zin van 1:2, derde lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
2.1.    Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.1.1.    Blijkens artikel 2, eerste lid, van haar statuten heeft de stichting ten doel:
a. in de breedst mogelijke kring een herwaardering van en een beter begrip voor de voortbrengselen van de negentiende- en twintigste-eeuwse Nederlandse cultuur te kweken en het duurzaam behoud van die verworvenheden te realiseren;
b. het beschermen van monumenten uit de negentiende en twintigste eeuw in de breedste zin van het woord. Onder beschermen wordt ook verstaan het namens de stichting starten van procedures ingevolge de Monumentenwet 1988, enige provinciale of gemeentelijke monumenten/erfgoedverordening, -bestemmingsplanprocedures, het indienen van zienswijzen en inspraakreacties en het instellen van bezwaar en beroep in bestuursrechtelijke en strafrechtelijke procedures hoe ook genaamd, het indienen van een verzoek tot plaatsen van monumentale onroerende goederen uit de negentiende- en twintigste eeuw op de gemeentelijke, provinciale of rijksmonumentenlijst of het in bezwaar en beroep gaan tegen sloop- of wijzigingsvergunningen van gemeentelijke-, provinciale- en rijksmonumenten;
c. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden en/of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
Blijkens het tweede lid tracht de stichting haar doel onder meer te verwezenlijken door:
a. het bevorderen van de uitwisseling van kennis en resultaten van onderzoek;
b. het bevorderen van onderzoek naar en publiceren over onroerende cultuurgoederen uit de negentiende en twintigste eeuw;
c. het doen verschijnen van en financieren van publicaties;
d. het optreden in en buiten rechte ten behoeve van het behoud van onroerende cultuurgoederen uit de negentiende en twintigste eeuw;
e. al hetgeen te doen dat geacht kan worden dienstig te zijn tot verwezenlijking van de doelstellingen.
2.2.    De feitelijke werkzaamheden van de stichting bestaan volgens een door de stichting overgelegde lijst met activiteiten, alsmede de jaarverslagen, onder andere uit: ondersteunen van de gelijknamige vereniging, reageren op toekomstig rijksbeleid op het gebied van monumentenzorg, overleggen met ambtenaren van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed en diverse gemeenten aangaande behoud en bescherming van het erfgoed uit de periode 1800-1965, optreden in tv- en radioprogramma's over de werkzaamheden en doelstelling van de stichting. Gezien de in de statuten van de stichting weergegeven doelstellingen is het belang van de stichting rechtstreeks betrokken bij het besluit van 7 oktober 2010.
3.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Erfgoedverordening gemeente Wassenaar (hierna: de Erfgoedverordening), wordt onder monument verstaan een onroerende zaak, die van algemeen belang is wegens zijn esthetiek, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde, dan wel een terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als hiervoor bedoeld.
Ingevolge artikel 3, onder a, kan het college, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.
Ingevolge artikel 3, onder b, vraagt het college advies aan de Commissie Welstand en Cultureel Erfgoed (hierna: de commissie), voordat zij over de aanwijzing een besluit neemt.
4.    Het college heeft het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard, omdat het van oordeel is dat reeds voldoende planologische bescherming is toegekend aan locatie II. Het verwijst daartoe naar het voor locatie II door de gemeenteraad van Wassenaar genomen voorbereidingsbesluit van 13 februari 2012. Bij dat voorbereidingsbesluit zijn de gebruiksbepalingen en het aanlegvergunningstelsel, die zijn opgenomen in het vigerende bestemmingsplan "derde gedeeltelijke herziening Landelijk Gebied 2004" daarop van toepassing verklaard. Gelet voorts op het advies van de commissie van 5 september 2011 is er geen noodzaak tot opname in het gemeentelijk monumentenregister, aldus het college.
5.    De stichting betoogt dat het college ten onrechte meer waarde hecht aan bescherming krachtens het bestemmingsplan, dan aan bescherming krachtens de Erfgoedverordening Wassenaar.
5.1.    Ingevolge artikel 12a, vijfde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "derde gedeeltelijke herziening Landelijk Gebied 2004", dat bij het voorbereidingsbesluit van 13 februari 2012 van overeenkomstige toepassing is verklaard, is voor een aantal werkzaamheden een aanlegvergunning vereist. Deze aanlegvergunning kan slechts worden verleend indien door die andere werken en/of werkzaamheden aan de cultuurhistorische waarde van deze gronden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan en een afweging van de in het geding zijnde belangen, tot uitkomst heeft, dat een aanlegvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd, eventueel nadat wetenschappelijk onderzoek is gedaan en/of de mogelijkheid bestaat tot het doen van oudheidkundige waarnemingen, dan wel dat er geen aantasting van de cultuurhistorische waarden zal optreden. Er is derhalve geen grond voor het oordeel dat hiermee onvoldoende bescherming wordt geboden aan locatie II, zodat het college onder verwijzing naar het voorbereidingsbesluit van 13 februari 2012 het verzoek kon afwijzen.
Het betoog faalt.
6.    Het beroep is ongegrond.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena    w.g. Bindels
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2012
17-729.