ECLI:NL:RVS:2012:BY1733

Raad van State

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201113492/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • M.A. Graaff-Haasnoot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden tegen recreatief gebruik perceel Vinkeveen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 december 2011. De rechtbank had het beroep van [partij] gegrond verklaard en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen van 27 april 2011 vernietigd, waarin het college had geweigerd handhavend op te treden tegen het recreatieve gebruik van een perceel in Vinkeveen. Het college had in zijn besluit van 11 januari 2011 aangegeven dat het gebruik in strijd was met het bestemmingsplan, maar dat handhaving onevenredig zou zijn gezien de geringe ernst van de overtreding.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 29 augustus 2012 behandeld. [appellante] betoogde dat het gebruik van het perceel niet in strijd was met het bestemmingsplan en dat de rechtbank de planvoorschriften te strikt had uitgelegd. De rechtbank had echter terecht geoordeeld dat het recreatieve gebruik niet kon worden aangemerkt als gebruik ten behoeve van de bestemming 'Landhuizen'.

De Afdeling oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, aangezien er geen concreet zicht op legalisering was. Het college had een omgevingsvergunning voor het gebruik van het perceel buiten behandeling gelaten vanwege het ontbreken van stukken. De rechtbank had met juistheid geoordeeld dat het recreatieve gebruik niet als een overtreding van geringe aard of ernst kon worden aangemerkt, gezien de aard van de overtreding en de belangen die gemoeid zijn met de naleving van het bestemmingsplan.

Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201113492/1/A1.
Datum uitspraak: 31 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Nederhorst den Berg, gemeente Wijdemeren,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 december 2011 in zaak nr. 11/1987 in het geding tussen:
[partij]
en
het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen.
Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2011 heeft het college, voor zover hier van belang, geweigerd handhavend op te treden tegen het recreatieve gebruik van het perceel aan de [locatie] te Vinkeveen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 27 april 2011 heeft het college het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2011 heeft de rechtbank het door [partij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 april 2011 vernietigd, voor zover daarbij is geweigerd om handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel, het besluit van 11 januari 2011 herroepen, voor zover daarin is geweigerd om handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel, bepaald dat die uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 27 april 2011, voor zover vernietigd, en bepaald dat het college opnieuw op het handhavingsverzoek van [partij] ten aanzien van het gebruik van het perceel zal beslissen, met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[partij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2012, waar [appellante], bijgestaan door mr. W. Kattouw, en het college, vertegenwoordigd door W.F. Goddijn, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. H.J. Suyver, advocaat te Alphen aan den Rijn, gehoord.
Overwegingen
1.    Volgens het college is het recreatieve gebruik van het perceel door [appellante] in strijd met het bestemmingsplan. Het heeft echter geweigerd daartegen handhavend op te treden, omdat de ernst van de overtreding dermate gering van aard en ernst is, dat volgens hem handhavend optreden onevenredig moet worden geacht.
2.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "1e herziening lintbebouwing Vinkeveen 2003" rust op het perceel de bestemming "Landhuizen".
Ingevolge artikel 19, eerde lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor landhuizen. Ten behoeve van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
a. woningen;
b. tuinen en erven;
(…).
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het gebruik van het perceel in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft volgens haar de planvoorschriften te strikt uitgelegd. Aangezien de eigendom van het landhuis en de door [appellante] gehuurde tuin bij verschillende personen berust, betekent een strikte uitleg van de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan dat niemand de tuin kan en mag gebruiken.
3.1.        Dit betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het recreatieve gebruik dat [appellante] van het perceel maakt, niet kan worden aangemerkt als het gebruik als tuin en erf ten behoeve van de bestemming "Landhuizen", als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de planvoorschriften. De omstandigheid dat door de strikte uitleg van de planvoorschriften niemand de tuin of het erf kan en mag gebruiken, zoals door [appellante] is betoogd, doet hieraan niet af. Nu gehandeld is in strijd met het bestemmingsplan, was het college bevoegd daartegen handhavend op te treden.
4.    [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet van handhaving kon afzien. Mocht er al sprake zijn van gebruik in strijd met het bestemmingsplan, dan is die strijdigheid volgens haar minimaal. Het gebruik van de tuin door [appellante] wijkt niet af van het gebruik dat de eigenaar van het landhuis zou zijn toegestaan, indien hij ook eigenaar van de tuin zou zijn geweest. De belangen van [partij] worden derhalve niet geschaad als van handhaving wordt afgezien, aldus [appellante].
4.1.        Dit betoog faalt. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Niet in geschil is dat een dergelijk concreet zicht zich hier niet voordoet. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het een door [appellante] aangevraagde omgevingsvergunning voor het gebruik van het perceel in strijd met het bestemmingsplan, buiten behandeling heeft gelaten in verband met het ontbreken van stukken en dat het ook niet bereid is een dergelijke vergunning te verlenen.
Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het recreatieve gebruik van het perceel in afwijking van het bestemmingsplan, terwijl het college daarvoor geen omgevingsvergunning heeft verleend, reeds gelet op de aard van de overtreding en de algemene belangen die zijn gemoeid met de naleving van het bestemmingsplan, niet als een overtreding van geringe aard of ernst kan worden aangemerkt. Daarbij heeft de rechtbank terecht betrokken dat het recreatieve gebruik door [appellante] is verbonden met het recreatieve gebruik van de aan het perceel aangemeerde boot. Gelet op deze omstandigheid kan niet worden geoordeeld dat sprake is een incidentele overtreding en/of een overtreding van geringe ernst.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2012
531-757.