ECLI:NL:RVS:2012:BY1729

Raad van State

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102174/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2009 en beroepen van inwoners van Vianen

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 2009" dat op 14 december 2010 door de raad van de gemeente Vianen is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben vijf appellanten, wonend in en rondom Vianen, beroep ingesteld. De appellanten zijn van mening dat de aan hun percelen toegekende bestemmingen niet in overeenstemming zijn met hun wensen en belangen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op verschillende zittingen behandeld, waarbij de appellanten bijgestaan werden door hun advocaten. De raad van de gemeente Vianen heeft een verweerschrift ingediend en heeft de appellanten uitgenodigd om hun bezwaren toe te lichten.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de agrarische bestemming van het perceel van appellante sub 1 gehandhaafd kon blijven, ondanks haar verzoek om een woonbestemming. De Afdeling oordeelt dat de raad niet in strijd heeft gehandeld met het recht door de agrarische bestemming te handhaven, ook al zijn er geen bezwaren van het Waterschap Rivierenland en Defensie. De beroepen van appellanten sub 2 en sub 3 zijn gegrond, omdat de raad niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het transportbedrijf op het perceel van belanghebbende onder het overgangsrecht valt. De Afdeling vernietigt het besluit van de raad voor de plandelen die betrekking hebben op de bestemmingen van appellanten sub 4 en sub 5, omdat deze niet zorgvuldig zijn voorbereid.

De uitspraak van de Afdeling leidt tot de conclusie dat de raad van de gemeente Vianen de proceskosten van de appellanten moet vergoeden, en dat het griffierecht aan hen moet worden terugbetaald. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 31 oktober 2012.

Uitspraak

201102174/1/R2.
Datum uitspraak: 31 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellante sub 1], wonend te 's-Gravenhage,
2.    [appellant sub 2], wonend te Hagestein, gemeente Vianen,
3.    [appellante sub 3], wonend te Hagestein, gemeente Vianen,
4.    [appellant sub 4], wonend te Everdingen, gemeente Vianen,
5.    [appellanten sub 5] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5]), wonend te Vianen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Vianen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 2009" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1], [appellant sub 2], [appellante sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1], [appellante sub 3], [appellant sub 4] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2012, waar [appellante sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. W. Kattouw, [appellante sub 3], bijgestaan door mr. E.R. Koster, [appellant sub 4], bijgestaan door mr. ing. T. Steenbeek, [appellant sub 5], bij monde van
[appellant sub 5A], en de raad, vertegenwoordigd door J. Ariaans, zijn verschenen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend, teneinde de eigenaar van het perceel waar de beroepen van [appellant sub 2] en [appellante sub 3] zich tegen richten in de gelegenheid te stellen op die beroepen te reageren.
[belanghebbende], [appellant sub 2], [appellante sub 3] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de beroepen van [appellant sub 2] en [appellante sub 3] voor de tweede maal ter zitting behandeld op 9 oktober 2012, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. W. Kattouw, M.G. [appellante sub 3], bijgestaan door mr. E.R. Koster, en de raad, vertegenwoordigd door J. Ariaans, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. G. Golstein, als belanghebbende gehoord.
De Afdeling heeft de behandeling van het beroep van [vennootshap] en vennoten tegen het besluit van 10 december 2010 afgesplitst en voortgezet onder zaak nr.
201102174/7/T1/R2.
Overwegingen
1.    Het plan voorziet in een planologische regeling voor het buitengebied van de gemeente Vianen.
Het beroep van [appellante sub 1]
2.    [appellante sub 1] kan zich niet verenigen met de aan haar perceel - dat is gelegen tussen de percelen [locatie A] en [locatie B] te Vianen - toegekende agrarische bestemming, nu die bestemming aan de door haar gewenste bouw van een woning in de weg staat. Ook wenst zij een woonbestemming om een ligplaats voor haar boot in het water bij haar perceel te kunnen realiseren. Zij wijst er hierbij op dat het Waterschap Rivierenland geen bezwaar heeft tegen de bouw van een woning op haar perceel. Ook wijst zij erop dat onder haar grond een buisleiding van Defensie aanwezig is, maar dat Defensie geen bezwaar heeft tegen de bouw van een woning op deze locatie. Tot slot betoogt [appellante sub 1] dat recent een golfbaan in de nabijheid van haar perceel mogelijk is gemaakt en dat daarom op haar perceel eveneens bebouwing kan worden toegestaan.
2.1.    Het perceel van [appellante sub 1] heeft de bestemming "Agrarisch met waarden - landschap". Ingevolge artikel 4.1, onder a, van de planregels zijn percelen met deze bestemming bestemd voor het uitoefenen van agrarische bedrijven. Volgens de raad kan het perceel van [appellante sub 1] voor dit doel worden benut en kan de agrarische bestemming worden gehandhaafd.
2.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de agrarische bestemming op het perceel van [appellante sub 1] kon worden gehandhaafd. Zij neemt hierbij in aanmerking dat de raad erop heeft gewezen dat agrarisch gebruik van het perceel mogelijk is. Voorts heeft de raad erop gewezen dat zijn beleid ertoe strekt verdere verstening van het buitengebied te voorkomen en dat aanvragen die vergelijkbaar zijn met die van [appellante sub 1] in het verleden zijn afgewezen. Dat onlangs een golfbaan is toegestaan doet daar naar het oordeel van de Afdeling niet aan af, nu de raad onweersproken heeft gesteld dat de golfbaan een andere invloed heeft op het buitengebied dan een woning. Verder merkt de Afdeling nog op dat het enkele feit dat het Waterschap Rivierenland en Defensie geen bezwaar hebben tegen een woning, niet betekent dat de raad die woning moet toestaan. Gelet op het voorgaande faalt het betoog van [appellante sub 1].
3.    In hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellante sub 1] is ongegrond.
De beroepen van [appellant sub 2] en [appellante sub 3]
4.    [appellant sub 2] en [appellante sub 3] kunnen zich niet verenigen met het transportbedrijf van de firma [belanghebbende] op het perceel [locatie C] dat door het plan mogelijk wordt gemaakt. Zij voeren hiertoe onder verwijzing naar de plantoelichting aan dat transportbedrijven op bedrijventerreinen moeten worden geconcentreerd en ongewenst zijn in het landelijk gebied, mede gelet op de overlast die het transportbedrijf volgens hen veroorzaakt. [appellant sub 2] en [appellante sub 3] bestrijden het standpunt van de raad dat het transportbedrijf onder het overgangsrecht valt. Zij betogen in dit verband dat de raad de uitspraak van de Afdeling van 13 oktober 2010, in zaak nr.
201000002/1/H1, verkeerd heeft uitgelegd.
4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het transportbedrijf onder het overgangsrecht valt, gelet op voormelde uitspraak van de Afdeling. Omdat het volgens de raad niet aannemelijk is dat het transportbedrijf binnen de komende 10 jaar zal verdwijnen, dient het transportbedrijf positief bestemd te worden.
4.2.    De Afdeling stelt vast dat voorheen ingevolge het bestemmingsplan "Landelijk gebied Hagestein 1971" en het bestemmingsplan "Herziening Gebruiksvoorschriften 1995" het perceel [locatie C] de bestemming "Landbouw" had, en dat de exploitatie van een transportbedrijf in strijd is met de bestemming "Landbouw". Niet in geschil is dat de firma [belanghebbende] het perceel ten tijde van de peildatum van het overgangsrecht behorend bij laatstgenoemd bestemmingsplan, zijnde 7 februari 1997, gebruikte ten behoeve van het transportbedrijf.
Verder stelt de Afdeling vast dat ingevolge het voorliggende plan het perceel [locatie C] de bestemming "Bedrijf" met voor een deel van het perceel de aanduiding "sb-trb" (transportbedrijf) heeft.
4.3.    Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 13 oktober 2010 in zaak
nr.
201000002/1/H1heeft overwogen, werd enkel het uitoefenen van een (inter)nationaal transportbedrijf met één vrachtwagencombinatie door het overgangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan beschermd. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij met de in het plan voor het perceel van de firma [belanghebbende] opgenomen regeling heeft beoogd het aantal toegestane vrachtwagencombinaties te beperken tot één.
De Afdeling stelt vast dat in het plan geen begrenzing van het aantal vrachtwagencombinaties is opgenomen en dat de oppervlakte van het perceel van de firma [belanghebbende] het parkeren en benutten van meer vrachtwagencombinaties mogelijk maakt. Bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het transportbedrijf is de raad dan ook ten onrechte van de veronderstelling uitgegaan dat in het plan het aantal toegestane vrachtwagencombinaties is beperkt tot één. De in het plan voor het perceel van de firma [belanghebbende] opgenomen regeling beantwoordt derhalve niet aan het daarmee door de raad beoogde doel.
4.4.    De raad heeft terecht betekenis gehecht aan de omstandigheid dat het op het perceel gevestigde transportbedrijf onder de werking van het overgangsrecht valt, maar heeft daarbij niet onderkend dat die omstandigheid niet meebrengt dat een nadere afweging ten aanzien van de goede ruimtelijke ordening achterwege kan blijven. Bij de toekenning van een bestemming aan het perceel overeenkomstig het onder het overgangsrecht vallende gebruik had de raad derhalve tevens dienen na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, meer in het bijzonder het woon- en leefklimaat ter plaatse, aan die bestemming zodanig zwaarwegende nadelen kleven dat het belang van voortzetting van het transportbedrijf waarbij het aantal vrachtwagencombinaties is beperkt tot één daarvoor dient te wijken.
Gelet op het voorgaande slaagt dit betoog van [appellant sub 2] en [appellante sub 3].
5.    In hetgeen [appellant sub 2] en [appellante sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. De beroepen van [appellant sub 2] en [appellante sub 3] zijn gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
Het beroep van [appellant sub 4]
6.    [appellant sub 4] kan zich niet verenigen met de in het plan opgenomen regeling voor zijn aan de [locatie D] en Lange Meent gelegen perceel. Hij voert hiertoe aan dat het maximum bebouwingsoppervlak op zijn perceel ten onrechte op 130 m2 is gesteld. [appellant sub 4] wijst er in dit kader op dat op zijn perceel een groter oppervlak bebouwd is. Volgens hem betekent dit dat alle aanwezige bebouwing boven een oppervlak van 130 m2 onder het overgangsrecht komt te vallen. Dit heeft voor hem een rechtsonzekere situatie tot gevolg. Dit geldt evenzeer voor een op verzoek van de gemeente aangelegde ontsluitingsweg, die ten onrechte niet als "Bedrijf" is bestemd, aldus [appellant sub 4].
6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de aanwezige bebouwing boven het oppervlak van 130 m2 binnen het bouwvlak valt en derhalve is toegestaan. Die bebouwing is niet specifiek ingetekend op de ondergrond, maar de ondergrond is niet juridisch bindend, aldus de raad.
6.2.    De Afdeling stelt vast dat het perceel van [appellant sub 4] de bestemming "Bedrijf" heeft. Ingevolge artikel 6 van de planregels, gelezen in samenhang met bijlage 1 van de planregels, geldt binnen die bestemming voor overige bijgebouwen een maximaal bebouwingsoppervlak van 130 m2. Niet in geschil is dat op het perceel van [appellant sub 4] meer bebouwd oppervlak aanwezig is dan 130 m2. Naar het oordeel van de Afdeling blijkt uit het plan onvoldoende welke bebouwing op het perceel van [appellant sub 4] in het plan is toegestaan en biedt het bestreden besluit in zoverre niet de vereiste rechtszekerheid.
Voorts is tussen partijen niet meer in geschil dat de op het perceel van [appellant sub 4] aanwezige ontsluitingsweg in het plan als zodanig had moeten worden bestemd. Nu dat niet is gebeurd, is het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig voorbereid.
7.    [appellant sub 4] heeft zich in het beroepschrift ten aanzien van enkele gronden beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze.
In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze.
[appellant sub 4] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Gelet op het voorgaande falen deze gronden.
8.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:46 en 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
Het beroep van [appellant sub 5]
9.    [appellant sub 5] kan zich niet verenigen met de aan zijn perceel [locatie E] toegekende bestemmingen "Wonen" en "Agrarisch met waarden - Landschap".
[appellant sub 5] betoogt dat het plan onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, nu niet op zijn inspraakreactie is ingegaan en daardoor zijn belangen onvoldoende zijn meegewogen bij de vaststelling van het plan.
Voorts voert hij aan dat zijn gespecialiseerde dierenartspraktijk voor paarden ten onrechte niet als zodanig is bestemd en dat ten behoeve van deze praktijk niet de bestemming "Bedrijf", maar een specifieke bestemming "dierenartsenpraktijk-paarden" aan het perceel moet worden toegekend om de voor zijn praktijk noodzakelijke bebouwing te kunnen realiseren. [appellant sub 5] wijst er hierbij op dat een vergelijkbare dierenartspraktijk reeds in het buitengebied van Geldermalsen is gevestigd.
Voorts stelt [appellant sub 5] dat de bestemming "Agrarisch met waarden - landschap" niet kan worden verwezenlijkt, nu reeds toen hij het perceel kocht daar een paardenbak aanwezig was die op die plaats ook zal worden gehandhaafd. De landschappelijke waarden zullen derhalve niet worden hersteld. Gelet hierop is die bestemming volgens [appellant sub 5] in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de dierenartspraktijk van [appellant sub 5] niet is toegestaan en dat de activiteiten van [appellant sub 5] zich niet verdragen met een agrarische bestemming. Een dierenartspraktijk is volgens de raad een niet-agrarisch bedrijf. Gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" zijn enkel bestemd voor agrarische bedrijven, aldus de raad.
9.2.    Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Derhalve faalt dit betoog van [appellant sub 5].
9.3.    [appellant sub 5] heeft ter zitting toegelicht dat de huidige bebouwing op zijn perceel niet voldoet om zijn dierenartspraktijk te kunnen uitoefenen. De bestaande schuur voldoet niet aan de eisen voor de praktijk. Hij stelt dat de bouw van een nieuwe schuur noodzakelijk is om zijn dierenartspraktijk te kunnen uitoefenen.
De raad heeft, anders dan in zijn reactie op de zienswijze van [appellant sub 5], zich ter zitting uitsluitend op het standpunt gesteld dat de op verzoek van het waterleidingbedrijf ter plaatse aanwezige boringsvrije zone in de weg staat aan het vestigen van de dierenartspraktijk van [appellant sub 5]. Volgens de raad zijn voor nieuwe bebouwing ten behoeve van de praktijk grondboringen noodzakelijk. [appellant sub 5] heeft daartegen aangevoerd dat uit gesprekken met het waterleidingbedrijf is gebleken dat het waterleidingbedrijf zich niet verzet tegen de bouw van een stal waarvoor niet in de grond hoeft te worden geboord en dat de bouw van een dergelijke stal mogelijk is. De raad heeft dit niet bestreden. Voorts heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt waarom de bestaande paardenbak uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening ongewenst is.
10.    In hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant sub 5] is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
Proceskosten
11.    Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellante sub 1] bestaat geen aanleiding. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2], [appellante sub 3] en [appellant sub 4] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 5] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellante sub 3], [appellant sub 4],  [appellant sub 5] gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Vianen van 14 december 2010, voor zover dit betrekking heeft op:
a. het plandeel met de aanduiding "sb-trb" op het perceel [locatie C];
b. voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel van [appellant sub 4] aan de [locatie D] en Lange Meent;
c. voor zover dit betrekking heeft op de plandelen met de bestemmingen "Wonen" en "Agrarisch met waarden - landschap" voor het perceel van [appellant sub 5] aan de [locatie E];
III.    verklaart het beroep van [appellante sub 1] ongegrond;
IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Vianen tot vergoeding van:
a. bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b. bij [appellante sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
c. bij [appellant sub 4] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.    gelast dat de raad van de gemeente Vianen aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt, ten bedrage van:
a. € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 2];
b. € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellante sub 3];
c. € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 4];
d. € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 5], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen    w.g. Broekman
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2012
12-726.