ECLI:NL:RVS:2012:BY1714

Raad van State

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200393/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging permanente bewoning van recreatiewoning te Vaassen na handhaving door college

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin het beroep van [appellante] ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Epe had op 29 maart 2010 een besluit genomen waarin [appellante] werd gelast om de permanente bewoning van haar recreatiewoning op het perceel [locatie] te Vaassen binnen vijf jaar te beëindigen. Dit besluit werd onderbouwd met een dwangsom. Na een ongegrond verklaard bezwaar door het college op 20 oktober 2010, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. De zaak werd behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 september 2012.

De Afdeling overweegt dat de permanente bewoning van recreatiewoningen niet is toegestaan volgens de geldende bestemmingsplannen. Het college heeft de bevoegdheid om handhavend op te treden bij overtredingen van deze voorschriften. [appellante] voerde aan dat er concreet zicht op legalisering bestond, onder verwijzing naar een ingetrokken wetsvoorstel en voorbeeldbeleidsregels van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De Afdeling oordeelt echter dat het ingetrokken wetsvoorstel geen grond biedt voor het oordeel dat er zicht op legalisering is, en dat de voorbeeldbeleidsregels niet bindend zijn voor het college.

Daarnaast betoogde [appellante] dat er bijzondere omstandigheden waren die het college zouden moeten doen afzien van handhaving, zoals haar langdurige bewoning van de recreatiewoning en toezeggingen van ambtenaren. De Afdeling oordeelt dat het enkele tijdsverloop geen bijzondere omstandigheid is en dat het college zijn handhavingsbeleid al sinds 1981 bekend heeft gemaakt. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat bijzondere omstandigheden aan handhaving in de weg staan. Het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201200393/1/A1.
Datum uitspraak: 31 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Vaassen, gemeente Epe,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 30 november 2011 in zaak nr. 10/1942 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Epe.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2010 heeft het college [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast om binnen vijf jaar na dagtekening van dit besluit de permanente bewoning van de recreatiewoning op het perceel [locatie] te Vaassen te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 20 oktober 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 november 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2012, waar [appellante], bijgestaan door mr. D. Pool, en het college, vertegenwoordigd door mr. K.A. Weerts, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Bij uitspraak van 26 mei 2010 in zaak nr.
200907887/1/R2, heeft de Afdeling het in een andere zaak ingestelde beroep van [appellante] gegrond verklaard, het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 21 augustus 2009, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel van het bestemmingsplan "Buitengebied" met de bestemming "Recreatiewoning" dat ziet op het perceel aan de [locatie] te Vaassen vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in zoverre in stand gelaten. Bij uitspraak van 22 oktober 2012 in zaak nr.
201207162/2/R2heeft de Afdeling het verzoek van [appellante] om herziening van voormelde uitspraak van 26 mei 2010 afgewezen. De Afdeling heeft overwogen dat de "4e Partiële Herziening Bestemmingsplan Agrarisch Gebied" uit 1985 niet van toepassing is geweest op het perceel van [appellante]. Het ter zitting van de Afdeling door [appellante] gedane beroep op de beschermende werking van het in de "4e Partiële Herziening Bestemmingsplan Agrarisch Gebied" neergelegde overgangsrecht slaagt derhalve niet.
2.    Op het perceel rust ingevolge de ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Buitengebied" en "Buitengebied, vierde partiële herziening" de bestemming "Recreatiewoning". Niet in geschil is dat ingevolge de planvoorschriften permanente bewoning van de recreatiewoning niet is toegestaan en het college bevoegd is hiertegen handhavend op te treden.
3.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat concreet zicht op legalisering bestaat. Zij voert daartoe aan dat het wetsvoorstel 'Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen' (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 366, nr. 2) weliswaar is ingetrokken, maar dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG) voorbeeldbeleidsregels heeft opgesteld voor de aanpak van onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen, die zoveel mogelijk aansluiten op de voorwaarden zoals beschreven in het voormelde wetsvoorstel. Aangezien zij voldoet aan de eisen zoals opgenomen in het wetsvoorstel en de voorbeeldbeleidsregels van de VNG om voor een omgevingsvergunning in aanmerking te komen, bestaat concreet zicht op legalisering, aldus [appellante].
4.1.    Dit betoog faalt. Reeds omdat het wetsvoorstel is ingetrokken, kan hierin geen grond worden gevonden voor het oordeel dat sprake is van concreet zicht op legalisering op grond waarvan het college had moeten afzien van handhaving. Evenmin bieden de voorbeeldbeleidsregels van de VNG voldoende aanknopingspunten voor dit oordeel, nu deze voorbeeldbeleidsregels zijn opgesteld geruime tijd na het besluit op bezwaar van 20 oktober 2010 en het college hieraan bovendien niet gebonden is. Het college heeft ter zitting verklaard dat het niet van plan is zijn gevoerde handhavingsbeleid aan te passen.
5.    [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zich in haar geval geen bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het college dient af te zien van handhavend optreden. Hiertoe voert [appellante] aan dat ze sinds 1985 onafgebroken in de recreatiewoning woont en door de verstrekking van een vestigingsvergunning en toezeggingen van een ambtenaar altijd in de veronderstelling heeft verkeerd dat de bewoning legaal is. Voorts voert zij aan dat het handhavingsbeleid pas in 2010 richting haar is geconcretiseerd.
5.1.    Nog daargelaten dat het enkele tijdsverloop, ongeacht de duur ervan, in het algemeen geen bijzondere omstandigheid is, op grond waarvan van handhaving behoort te worden afgezien, heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het college vanaf 1981 het beleid voert om geen permanente bewoning van recreatiewoningen toe te staan en het dit beleid bekend heeft gemaakt. De omstandigheid dat het college in het concrete geval van [appellante] pas in 2010 uitvoering heeft gegeven aan het handhavingsbeleid, rechtvaardigt nog niet de verwachting dat het college van handhavend optreden zou afzien. Evenmin is gebleken dat het college vrijstelling heeft verleend dan wel dat concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon dat de bewoning van de recreatiewoning is toegestaan en het college derhalve niet tot handhavend optreden zou overgaan. Gelet hierop heeft de rechtbank in hetgeen in beroep is aangevoerd terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat in dit geval bijzondere omstandigheden aan handhaving in de weg staan. Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.
w.g. Borman    w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2012
604.