ECLI:NL:RVS:2012:BY1707

Raad van State

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201206640/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit CBR over rijvaardigheidsonderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. Het CBR had op 21 september 2011 de verplichting opgelegd aan de wederpartij om zich te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid. De wederpartij maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het CBR verklaarde dit bezwaar op 3 februari 2012 ongegrond. De rechtbank Roermond oordeelde op 8 juni 2012 dat het beroep van de wederpartij gegrond was, het besluit van het CBR vernietigde en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand hield. Het CBR ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Het CBR betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 geen overgangsbepalingen kent. Het CBR stelde dat het besluit van 3 februari 2012 gebaseerd was op een onjuiste wettelijke grondslag. De rechtbank had echter de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, wat betekent dat het CBR geen belang had bij een antwoord op de vraag of de rechtbank op goede gronden had geoordeeld.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft uiteindelijk besloten dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard en dat het CBR een griffierecht van € 466,00 moet betalen. Deze uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 31 oktober 2012.

Uitspraak

201206640/1/A3.
Datum uitspraak: 31 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 8 juni 2012 in zaak nr. 12/356 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [plaats]
en
het CBR.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2011 heeft het CBR [wederpartij] de verplichting opgelegd zich te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid.
Bij besluit van 3 februari 2012 heeft het CBR het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juni 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 februari 2012 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het CBR hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 10 en 15 augustus 2012 daartoe toestemming hadden verleend, heeft de Afdeling bepaald dat de behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.     Het CBR betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011, die op 1 december 2011 in werking is getreden, geen overgangsbepalingen kent, en dat het CBR derhalve het besluit van 3 februari 2012 heeft gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag. Daartoe voert het aan dat volgens het overgangsrecht van artikel V van de Wet van 4 juni 2010 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de aanpassing van de Vorderingsprocedure en de invoering van het alcoholslotprogramma de - inmiddels vervallen - Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid van toepassing is.
2.    Bij de aangevallen uitspraak is het tegen het besluit van 3 februari 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Het CBR heeft geen belang bij een antwoord op de vraag of de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. Dat antwoord, hoe het ook luidt, leidt namelijk voor het CBR niet tot een ander resultaat dan het met de oplegging van het onderzoek naar de rijvaardigheid heeft beoogd. Het oordeel van de rechtbank over welk recht in het onderhavige geval van toepassing is, bindt het CBR in een volgende zaak niet. Het CBR is daarom niet gehouden in een andere procedure de in de onderhavige procedure door de rechtbank gevolgde uitleg van het overgangsrecht te volgen.
3.    Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.    bepaalt dat van de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen    w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2012
97-721.