ECLI:NL:RVS:2012:BY1686

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201208799/2/A1 201208801/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bouwvergunningen te Blaricum

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 oktober 2012 uitspraak gedaan over verzoeken om voorlopige voorzieningen in het kader van hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de bouwvergunningen die zijn verleend door het college van burgemeester en wethouders van Blaricum voor het oprichten van woningen en bijgebouwen op verschillende percelen aan de Dwarslaan. De verzoekers, waaronder de besloten vennootschap Zuiderzee Vastgoed Projecten B.V. en de stichting Stichting Karakteristiek Blaricum, hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college, die op 14 en 16 december 2010 zijn genomen. De rechtbank heeft op 27 juli 2012 de beroepen van de stichting en andere wederpartijen gegrond verklaard en de besluiten van het college vernietigd, wat heeft geleid tot hoger beroep door de betrokken partijen.

De voorzitter heeft de verzoeken om voorlopige voorzieningen behandeld op 11 oktober 2012. De verzoekers stelden dat het college, indien de verzoeken worden afgewezen, gedwongen zou zijn om besluiten te nemen die niet rechtens juist zijn, en dat onomkeerbare gevolgen kunnen ontstaan. De voorzitter heeft overwogen dat de bouwplannen in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat de rechtbank eerder had geoordeeld dat de verklaring van geen bezwaar niet deugdelijk was gemotiveerd. De voorzitter heeft geconcludeerd dat de belangen van de stichting en de wederpartijen niet zwaarwegend genoeg zijn om de verzochte voorlopige voorziening te weigeren.

Uiteindelijk heeft de voorzitter besloten dat het college van burgemeester en wethouders van Blaricum geen nieuwe besluiten hoeft te nemen op de bezwaren van de stichting en de wederpartijen, totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Tevens is bepaald dat het griffierecht aan de verzoekers wordt terugbetaald. Deze uitspraak heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de bodemprocedure.

Uitspraak

201208799/2/A1 201208801/2/A1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
1.    de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Zuiderzee Vastgoed Projecten B.V. en anderen,
2.    het college van burgemeester en wethouders van Blaricum (hierna: het college),
verzoekers,
tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 27 juli 2012 in zaken nrs. 11/4630 onderscheidenlijk 11/4646 en 11/4986 in de gedingen tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B], wonende te Blaricum (hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpartij]),
de stichting Stichting Karakteristiek Blaricum, gevestigd te Eemnes,
en
het college,
alsmede het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 14 december en 16 december 2010 heeft het college vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van twee woningen met bijgebouwen op de percelen Dwarslaan kavel 1 en kavel 3, alsmede voor het oprichten van een woning met bijgebouwen en zwembad op Dwarslaan kavel 2, alle te Blaricum.
Bij afzonderlijke besluiten van 26 juli 2011 heeft het college het door de Stichting en [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en de besluiten in stand gelaten.
Bij uitspraken van 27 juli 2012 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de door de Stichting en [wederpartij] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 26 juli 2011 vernietigd en het college opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Tegen deze uitspraken hebben Zuiderzee Vastgoed Projecten en anderen, het college en het college van gedeputeerde staten hoger beroep ingesteld. Bij afzonderlijke brieven hebben Zuiderzee Vastgoed Projecten en anderen en het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 11 oktober 2012, waar Zuiderzee Vastgoed Projecten en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Baarn, en het college, vertegenwoordigd door mr. I.M. van Gompel en drs. K. de Graaf, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting gehoord de Stichting, vertegenwoordigd door [bestuursleden] van de Stichting, [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. Muetstege, advocaat te Utrecht, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. L.E.A.M. Grapperhaus, werkzaam bij de provincie.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    De verzoeken strekken tot het treffen van de voorlopige voorziening dat het college in afwachting van een uitspraak op de ingestelde hoger beroepen niet opnieuw op de bezwaren hoeft te beslissen. Aan deze verzoeken is ten grondslag gelegd dat het college, indien de verzoeken worden afgewezen, volgens verzoekers gehouden is een besluit te nemen dat rechtens niet juist is. Voorts heeft Zuiderzee Vastgoed Projecten aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat onomkeerbare gevolgen kunnen ontstaan indien het college uitvoering dient te geven aan de aangevallen uitspraken.
3.    De bouwplannen zijn in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Dorp 1". Om verwezenlijking ervan mogelijk te maken heeft het college vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraken overwogen dat het college de door het college van gedeputeerde staten verleende verklaring van geen bezwaar niet aan het vrijstellingsbesluit ten grondslag had mogen leggen, omdat deze verklaring niet deugdelijk is gemotiveerd. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de sanering van het terrein, waarop de bouwplannen zijn voorzien geen mee te wegen omstandigheid kan zijn bij de vraag of het verlenen van vrijstelling gerechtvaardigd is en dat de ruimtelijke inpasbaarheid van de bouwplannen op zichzelf geen reden is om een afwijking van de rode contouren te rechtvaardigen.
4.    De voorzitter stelt voorop dat de Afdeling in de bodemprocedure zal moeten oordelen of de aangevallen uitspraken stand houden. Gelet op hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht, acht de voorzitter het evenwel niet buiten twijfel dat de aangevallen uitspraken in het bodemgeschil onverkort in stand zullen blijven, zowel wat betreft het oordeel dat de bodemsanering niet in enige mate een rol mag spelen in de ruimtelijke afweging als - zo het oordeel van de rechtbank op dat punt in stand blijft - wat betreft het oordeel dat hetgeen overigens aan de verklaring van geen bezwaar ten grondslag is gelegd onvoldoende is om de verklaring te dragen en tot vernietiging van het vrijstellingsbesluit moet leiden.
Van de zijde van de Stichting en [wederpartij] is aangevoerd dat zij belang hebben bij uitvoering van de aangevallen uitspraken, omdat een nieuw besluit op de bezwaren met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht in de hoger beroepsprocedure kan worden betrokken, waardoor een spoedige afwikkeling van het geschil wordt bevorderd. Voorts wijzen zij erop dat de rechtbank de primaire besluiten niet heeft herroepen en vergunninghouders derhalve gebruik kunnen maken van de verleende vrijstelling en bouwvergunning.
In aanmerking nemende dat Zuiderzee Vastgoed Projecten ter zitting heeft toegezegd niet eerder met de bouwwerkzaamheden te zullen beginnen dan nadat de Afdeling in de bodemprocedure uitspraak heeft gedaan en een efficiënte voortgang van de bodemprocedures kan worden bevorderd door de gedingen spoedig te behandelen op een zitting van 18 december 2012, waarvoor partijen een uitnodiging zullen ontvangen, acht de voorzitter de belangen van de Stichting en [wederpartij] die zich verzetten tegen het treffen van de verzochte voorziening niet zwaarwegend.
Gevoegd bij het feit, dat niet kan worden ontkend dat het voor het college van gedeputeerde staten en het college bezwaarlijk is een nieuw besluit te nemen ter uitvoering van de door hen bestreden uitspraken van de rechtbank, waarvan niet op voorhand vaststaat dat deze zullen worden bevestigd en wel reeds voor die behandeling op 18 december 2012, wegen de belangen bij het treffen van de gevraagde voorziening zwaarder dan die zich daartegen verzetten.
5.    Om deze reden ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7.    Redelijke toepassing van artikel 52, vierde en vijfde lid, van de Wet op de Raad van State met zich dat het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan Zuiderzee Vastgoed Projecten wordt terugbetaald.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Blaricum geen nieuwe besluiten hoeft te nemen op het door de stichting Stichting Karakteristiek Blaricum en [wederpartij A] en [wederpartij B] tegen zijn besluiten van 14 december en 16 december 2010, kenmerk 2010-017715/BA, 2010-017641/BA en 2010-017739/BA, gemaakte bezwaren, voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist;
II.    bepaalt dat de secretaris van de Raad van State aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Zuiderzee Vastgoed Projecten B.V. en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 932,00 (zegge: negenhonderdtweeëndertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.
w.g. Polak    w.g. Deen
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2012
604.