ECLI:NL:RVS:2012:BY1603

Raad van State

Datum uitspraak
12 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201208143/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenbewaring met zwaardere motiveringsplicht voor minister

In deze zaak gaat het om een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld. De vreemdeling, die 79 jaar oud is en medische klachten heeft, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die zijn beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling betoogde dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn hoge leeftijd en recente hartoperatie. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank niet adequaat heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel dan inbewaringstelling kon worden toegepast. De vreemdeling heeft sinds 3 augustus 2012 meegewerkt aan zijn vertrek en de minister had daarom een zwaardere motiveringsplicht om de bewaring te handhaven. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling gegrond. De minister wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en een schadevergoeding aan de vreemdeling voor de periode dat hij onterecht in bewaring is gehouden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van persoonlijke omstandigheden bij beslissingen over vreemdelingenbewaring.

Uitspraak

201208143/1/V3.
Datum uitspraak: 12 oktober 2012
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
(de vreemdeling),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage van 17 augustus 2012 in zaak nr. 12/24499 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2012 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 augustus 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in de enige grief dat de rechtbank bij de beoordeling of de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast niet is ingegaan op de door hem ter zitting naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden dat hij van hoge leeftijd is en medische klachten heeft.
2. Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank van 10 augustus 2012 en hetgeen is vermeld onder overweging 3 van de aangevallen uitspraak blijkt dat de vreemdeling ter zitting heeft betoogd dat met een lichter middel had moeten worden volstaan, aangezien hij van hoge leeftijd is en medische klachten heeft. Nu uit de door de vreemdeling bestreden overweging niet blijkt dat de rechtbank deze persoonlijke omstandigheden bij haar oordeel heeft betrokken, heeft zij dat oordeel ontoereikend gemotiveerd.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 31 juli 2012 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover die gelet op hetgeen hiervoor is overwogen nog bespreking behoeven.
4. De vreemdeling heeft ter zitting bij de rechtbank betoogd dat aan hem een lichter middel had moeten worden opgelegd, omdat hij 79 jaar oud is, hij recentelijk een hartoperatie heeft ondergaan en hij diverse medische klachten heeft. De vreemdeling heeft daarnaast gesteld dat hij zich slechts kan voortbewegen met een rollator. Voorts heeft de vreemdeling erop gewezen dat hij in de maand augustus nog gebruik kon maken van opvang op de vrijheidsbeperkende locatie te Vught waar hij voorafgaand aan zijn inbewaringstelling verbleef.
5. Uit de op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt dat hij tijdens het vertrekgesprek van 3 augustus 2012 heeft toegegeven dat het bij hem eerder aangetroffen paspoort van hem is. Tevens heeft de vreemdeling tijdens dat vertrekgesprek te kennen gegeven dat hij wilde terugkeren naar zijn land van herkomst en heeft hij daartoe een laissez-passeraanvraag ingevuld. Nu de vreemdeling sinds 3 augustus 2012 aan zijn vertrek heeft meegewerkt en gelet op zijn onder 4. weergegeven persoonlijke omstandigheden, waarbij aan zijn hoge leeftijd een zwaar gewicht toekomt, rustte vanaf die datum een zwaardere motiveringsplicht op de minister om de bewaring van de vreemdeling te handhaven. Daaraan is in dit geval niet voldaan. De minister heeft zich vanaf 4 augustus 2012 niet langer op het standpunt mogen stellen dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De beroepsgrond slaagt.
6. Het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 31 juli 2012 is derhalve gegrond. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 4 augustus 2012 tot 15 augustus 2012, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
7. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 augustus 2012 in zaak nr. 12/24499;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 880,00 (zegge: achthonderdtachtig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de secretaris van de Raad van State;
V. veroordeelt de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Van de Kolk
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2012
347-689.
Verzonden: 12 oktober 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser