ECLI:NL:RVS:2012:BY1564
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- N. Verheij
- G. van der Wiel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het terugkeerbesluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel met betrekking tot een vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 12 april 2012 het bezwaar van een vreemdeling tegen een terugkeerbesluit gegrond verklaarde. Het terugkeerbesluit, dat op 20 september 2011 door de minister werd genomen, hield in dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moest verlaten. De rechtbank oordeelde dat het onthouden van een vertrektermijn aan de vreemdeling niet kon worden gebaseerd op het risico op onderduiken, zoals dat gold ten tijde van het terugkeerbesluit. Dit oordeel was gebaseerd op de wetgeving die op dat moment van kracht was, en de rechtbank concludeerde dat de inbewaringstelling van de vreemdeling onrechtmatig was.
De minister stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij bij de heroverweging in bezwaar het recht zoals dat gold ten tijde van het terugkeerbesluit had moeten toepassen, en niet de nieuwe implementatieregelgeving die op 31 december 2011 in werking trad. De minister betoogde dat de implementatieregelgeving onmiddellijke werking had en dat hij op basis daarvan de vreemdeling een vertrektermijn kon onthouden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de minister ten tijde van het nemen van het terugkeerbesluit niet de bevoegdheid had om de vreemdeling een vertrektermijn te onthouden, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de heroverweging in bezwaar op het oude recht gebaseerd moest worden.
De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van de gronden. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 437,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 19 oktober 2012.