ECLI:NL:RVS:2012:BY1555

Raad van State

Datum uitspraak
18 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202648/1/V1.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vergoeding van kosten voor bewindvoering en mentorschap door het COA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, waarin het COA werd verplicht om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van een vreemdeling voor vergoeding van kosten die verband houden met bewindvoering en mentorschap. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het COA de afwijzing van de aanvraag niet in redelijkheid kon baseren op het ontbreken van voorafgaande toestemming voor de gemaakte kosten. Het COA stelde echter dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij zich in een noodsituatie bevond, waardoor voorafgaande toestemming niet kon worden verkregen. De vreemdeling had een jaar de tijd gehad om zijn aanvraag in te dienen, maar deed dit pas op 27 november 2009, terwijl de kosten al door het VU medisch centrum waren vergoed tot augustus 2009. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de grief van het COA slaagde en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank diende te worden vernietigd. Het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van het COA van 18 juli 2011 werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van voorafgaande toestemming voor het maken van kosten in het kader van de opvang van asielzoekers, zoals vastgelegd in de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005).

Uitspraak

201202648/1/V1.
Datum uitspraak: 18 oktober 2012
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 15 februari 2012 in zaak nr. 11/23948 in het geding tussen:
(de vreemdeling)
en
het COa.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2011 heeft het COa een aanvraag van de vreemdeling om vergoeding van kosten die verband houden met bewindvoering en mentorschap afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 februari 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COa) is het COa onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers.
Ingevolge het tweede lid kan de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (hierna: de minister) het COa taken als bedoeld in het eerste lid opdragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen.
Ingevolge het derde lid kunnen bij regeling van de minister regels worden gesteld met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in het tweede lid.
De Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) strekt ter uitvoering van artikel 3, derde lid, van de Wet COa.
In artikel 3 van de Rva 2005 is bepaald aan welke categorieën asielzoekers of daarmee gelijk te stellen categorieën vreemdelingen door het COa opvang wordt geboden.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval betaling van buitengewone kosten.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, die hij heeft gemaakt.
Ingevolge het tweede lid zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
Ingevolge het derde lid worden buitengewone kosten slechts betaald voorzover vooraf door het COa aan de asielzoeker toestemming is verleend voor het maken van deze kosten, met uitzondering van kosten die voortvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming.
Ingevolge het vierde lid wordt de toestemming, bedoeld in het derde lid, uitsluitend verleend indien en voor zover de kosten noodzakelijk zijn en niet op andere wijze in de betaling kan worden voorzien.
In de toelichting op artikel 17, derde lid, van de Rva 2005 (Stcrt. 2005, 24, p. 17) is het volgende vermeld:
"Het orgaan dient zo mogelijk voor het plaatsvinden van de situatie waaruit voor de asielzoeker buitengewone kosten voortvloeien aan de betrokken bewoner toestemming te hebben gegeven voor het maken van deze kosten. Op deze wijze wordt voorkomen dat een asielzoeker kosten maakt waarvan naderhand blijkt dat zij niet voor betaling door het orgaan in aanmerking komen. Indien toestemming niet vooraf is gegeven zal het orgaan deze kosten slechts hoeven te betalen indien het wegens zeer dringende redenen niet mogelijk was voorafgaand aan het maken van de kosten toestemming te geven, zoals in de situatie waarin de asielzoeker acuut hulp nodig heeft."
2. In de enige grief klaagt het COa, onder meer, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het COa de afwijzing van de aanvraag om vergoeding van de kosten inzake bewindvoering en mentorschap niet in redelijkheid heeft kunnen baseren op het standpunt dat voorafgaande toestemming ontbreekt. Het COa voert daartoe aan dat niet valt in te zien dat de vreemdeling eerst op 27 november 2009 heeft gevraagd om vergoeding van de kosten verband houdend met bewindvoering en mentorschap, nu het VU medisch centrum (hierna: het VUmc) deze kosten een jaar lang voor zijn rekening heeft genomen en ook de bewindvoerder dan wel mentor een dergelijke aanvraag kon indienen.
2.1. De kantonrechter heeft bij uitspraak van 25 augustus 2008 de beschikking inzake bewindvoering en mentorschap uitgesproken. Nadat de vreemdeling in mei 2008 in het VUmc was opgenomen, heeft het VUmc tot augustus 2009 de kosten verband houdend met bewindvoering en mentorschap vergoed. Op 27 november 2009 heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend bij het COa om vergoeding van deze kosten voor de periode van 1 augustus 2009 tot en met 31 december 2009.
2.2. Het COa heeft in de enkele omstandigheid dat de kosten voor bewindvoering en mentorschap voortvloeien uit een rechterlijke uitspraak, geen noodsituatie, als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Rva 2005, hoeven zien op grond waarvan voorafgaande toestemming van het COa voor het maken van die kosten niet was vereist. Hierbij is van belang dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich in een situatie bevond waarin het voor hem vanwege zeer dringende redenen niet mogelijk was om voorafgaand aan het maken van de kosten toestemming van het COa te verkrijgen, nu hij door de opstelling van het VUmc een jaar de tijd heeft gehad om een dergelijk verzoek bij het COa in te dienen. De vreemdeling had zijn aanvraag om vergoeding eerder dan op 27 november 2009 kunnen doen met het verzoek deze met voorrang te behandelen.
Reeds hierom slaagt de grief.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen het COa overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van het COa van 18 juli 2011 alsnog ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 15 februari 2012 in zaak nr. 11/23948;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Groeneweg
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2012
32-688.
Verzonden: 18 oktober 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser