ECLI:NL:RVS:2012:BY1023

Raad van State

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110723/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vergunning voor omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte in Dordrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 2 september 2011, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht ongegrond werd verklaard. Het college had op 3 augustus 2009 vergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het omzetten van zelfstandige woonruimte aan de [locatie a] in onzelfstandige woonruimte. Dit besluit werd door [appellant] betwist, die stelde dat het college deze vergunning ten onrechte had verleend, omdat het maximale aantal kamerverhuurpanden aan de [locatie] al was bereikt. Hij voerde aan dat hij het oudste recht had op kamerverhuur op basis van eerder verleende gebruiksvergunningen en dat het college de Huisvestingsverordening niet correct had nageleefd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 juli 2012 behandeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college de vergunning terecht had verleend, en de Afdeling bevestigt deze uitspraak. De Afdeling overweegt dat de vergunningverlening is gebaseerd op de 5%-norm, die bepaalt dat in een straat maximaal één op de twintig woningen als kamerverhuurpand mag worden gebruikt. Het college had vastgesteld dat de vergunning de vierde en laatste was voor de betreffende locatie, en dat [appellant] geen recht had op een omzettingsvergunning zonder een formele aanvraag. De stelling van [appellant] dat het college de Huisvestingsverordening niet had nageleefd, werd door de Afdeling verworpen, omdat de verordening geen verplichting tot het opstellen van evaluatierapporten bevatte. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

201110723/1/A3.
Datum uitspraak: 24 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Dordrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 2 september 2011 in zaak nr. 10/421 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2009 heeft het college aan [vergunninghouder]
vergunning verleend voor het omzetten van de zelfstandige woonruimte aan de [locatie a] te Dordrecht in onzelfstandige woonruimte.
Bij besluit van 21 januari 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 september 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2012, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door G. Boukich, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.  Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet is het verboden een woonruimte die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie, zonder vergunning van burgemeester en wethouders van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
Ingevolge artikel 31 wordt een vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, verleend, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend.
Ingevolge artikel 3.1.1 van de Huisvestingsverordening gemeente Dordrecht (hierna: de Huisvestingsverordening) is het bepaalde in paragraaf 3.1 van toepassing op gebouwen die woonruimte bevatten.
Ingevolge artikel 3.1.2, aanhef en onder c, is het verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonruimte, aangewezen in artikel 3.1.1, van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of om te laten zetten.
Ingevolge artikel 3.1.4, eerste lid, verlenen burgemeester en wethouders de vergunning, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend.
Ingevolge het negende lid kunnen burgemeester en wethouders besluiten binnen de gemeente gebieden aan te wijzen waar het aantal vergunningen voor het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte ten behoeve van kamerverhuur in verband met te vrezen aantasting van de woonkwaliteit en het leefmilieu aan een maximum is gebonden.
Ingevolge het elfde lid stellen burgemeester en wethouders het maximaal toegestane percentage kamerverhuurpanden binnen de aangewezen gebieden, als bedoeld in lid 9 vast.
Ingevolge het twaalfde lid weigeren burgemeester en wethouders de vergunning voor het omzetten van zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimte voor kamerverhuur indien:
a. het maximum, als genoemd in lid 11 is bereikt;
b. vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat het verlenen van de vergunning leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in het gebouw en/of de omgeving van het gebouw, waarop de aanvraag betrekking heeft.
Ingevolge het dertiende lid, voor zover thans van belang, is het bepaalde in de leden 9, 11 en 12 niet van toepassing op woonruimte van woningcorporaties.
Bij besluit van 16 december 2008 heeft het college de gehele stad Dordrecht aangewezen als gebied waar het aantal vergunningen voor het omzetten van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte ten behoeve van kamerverhuur aan een maximum is gebonden. Daarbij is, voor zover thans van belang, besloten dat in Dordrecht een op de twintig woningen in een straat de functie kamerverhuur mag hebben (hierna: de 5%-norm).
2.  Het college heeft aan het besluit van 21 januari 2010 ten grondslag gelegd dat op grond van de 5%-norm vier panden aan de [locatie] de functie kamerverhuur mogen hebben. De in geding zijnde vergunning is de vierde en dus laatste vergunning voor het omzetten van een pand aan deze laan van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte ten behoeve van kamerverhuur, aldus het college.
3.   [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college deze vergunning ten onrechte aan derdebelanghebbende [vergunninghouder]  heeft verleend. Daartoe voert hij aan dat voorafgaand aan de afgifte van deze vergunning het maximale aantal kamerverhuurpanden aan de [locatie] al was bereikt. Volgens [appellant] heeft hij het oudste recht op een kamerverhuurinrichting aan deze laan op grond van sinds 1997 verleende gebruiksvergunningen voor het brandveilig bedrijfsmatig verhuren van kamers in de panden aan de [locaties], waarvan hij eigenaar is. Hij voert verder aan dat het college in strijd met de Huisvestingsverordening sinds mei 2005 niet halfjaarlijks een evaluatierapportage met betrekking tot overbewoning heeft gemaakt.
Nu het college de Huisvestingsverordening niet naleeft, is de verstrekte omzettingsvergunning onrechtmatig, aldus [appellant]. Hij voert voorts aan dat artikel 3.1.4, twaalfde lid, van de Huisvestingsverordening inmiddels meer gronden bevat op grond waarvan het college moet weigeren een omzettingsvergunning te verlenen. Dit bevestigt dat de bestreden vergunning niet mocht worden verleend, aldus [appellant].
Ten slotte voert hij aan dat het college de in 1997 afgegeven gebruiksvergunning voor het pand aan de [locatie b] wil intrekken en daarmee het onwettig verlenen van de in geding zijnde omzettingsvergunning wil legaliseren.
4.   Volgens het aanwijzingsbesluit van het college van 16 december 2008 zijn voor de daarin bedoelde quoteringsregeling de op grond van de Huisvestingsverordening verleende omzettingsvergunningen van belang. Daarbij neemt het college in aanmerking dat voor de panden ten behoeve waarvan vóór 1996 een logeerinrichting- of gebruiksvergunning is verleend, toestemming voor kamerverhuur geldt en die panden ook voor de 5%-norm meetellen. Niet in geschil is dat voor [appellants] panden aan de [locaties] geen omzettingsvergunning is verleend en evenmin vóór 1996 een logeerinrichting- of gebruiksvergunning. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat [appellants] stelling dat sinds 1997 voor deze panden gebruiksvergunningen zijn verleend, wat daarvan ook zij, niet betekent dat hij daarmee, zonder het indienen van een aanvraag, ook beschikt over een omzettingsvergunning voor die panden, dan wel dat het college die vergunning aan hem had moeten verlenen met voorrang op iemand die daartoe wel een aanvraag heeft ingediend. Gelet hierop is voor de beoordeling van de aan [vergunninghouder] verleende vergunning evenmin relevant dat het college [appellant] op 23 december 2009 in kennis heeft gesteld van het voornemen tot het intrekken van de in 1997 voor het pand aan de [locatie b] verleende gebruiksvergunning om redenen dat de aan die vergunning verbonden voorschriften niet zijn nageleefd en het maximale aantal te verlenen omzettingsvergunningen voor de [locatie] inmiddels was bereikt, zodat het pand niet meer rechtsgeldig in onzelfstandige woonruimte kon worden omgezet. Ook zonder deze aankondiging telt de woning [locatie b], gelet op voormeld toetsingskader, niet mee voor de 5%-norm.
De stelling van [appellant] dat het college de Huisvestingsverordening niet in acht heeft genomen, omdat niet elk half jaar een evaluatierapport is opgesteld, mist relevantie, nu de Huisvestingsverordening geen verplichting tot het opstellen van een dergelijk rapport bevat. In de gestelde omstandigheid dat thans in de Huisvestingsverordening meer weigeringsgronden dan voorheen zijn opgenomen, heeft de rechtbank terecht evenmin grond voor vernietiging van de verleende omzettingsvergunning gezien. Het college heeft de aanvraag terecht getoetst aan artikel 3.1.4, twaalfde lid, van de Huisvestingsverordening, zoals deze bepaling gold ten tijde van belang.
Het betoog faalt.
5.  Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.  Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk  w.g. Langeveld-Mak
voorzitter  ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012
317-598.