201108953/1/A3.
Datum uitspraak: 24 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Sittard-Geleen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 8 juli 2011 in zaak nr. 10/1885 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen.
Bij besluit van 27 april 2010 heeft het college het verzoek van [appellant] om zijn geboortedatum in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de gba) te wijzigen afgewezen.
Bij besluit van 2 november 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juli 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2012, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J.F.G. Godart, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M. Benning-Hellenbrand en K. Jacobs-Ritzen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet gba) worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld omtrent de technische en administratieve inrichting en werking en de beveiliging van de basisadministraties.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift, als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift, als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift, als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift, als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge artikel 37, tweede lid, worden aan een geschrift, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c, d of e, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
Ingevolge het derde lid worden aan een geschrift, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder d en e, geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge het tweede lid geeft het college van burgemeester en wethouders aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van dit hoofdstuk.
Ingevolge artikel 83, aanhef en onder f, wordt een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om niet te voldoen aan een verzoek, als bedoeld in de artikelen 79 tot en met 82, gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Ingevolge artikel 11 van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: het Besluit gba) stelt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) een systeembeschrijving vast.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de krachtens deze bepaling vastgestelde Regeling vaststelling systeembeschrijving GBA wordt de systeembeschrijving, bedoeld in artikel 11 van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, gevormd door het Logisch Ontwerp GBA (hierna: Logisch ontwerp), bedoeld in artikel 3.
Ingevolge artikel 3 is het Logisch ontwerp opgenomen in bijlage II bij deze regeling.
2. [appellant] heeft het college verzocht om zijn geboortedatum in de gba te wijzigen van 00-00-1959 in 03-03-1959. Hij heeft ter onderbouwing van zijn verzoek een uitspraak van een Marokkaanse rechter van 28 januari 2009 en een geboorteakte van 8 december 2009 overgelegd. Het college heeft dit verzoek afgewezen.
3. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet mag afwijken van het Logisch ontwerp.
3.1. Bij het door de minister vastgestelde Logisch ontwerp is onder elementnummer 3.10 bepaald dat de standaardwaarde voor de vermelding van de geboortedatum van een ingezetene 00000000 is. De eerste vier cijfers corresponderen met het geboortejaar, de hierop volgende twee cijfers corresponderen met de geboortemaand en de laatste twee cijfers corresponderen met de geboortedag. Als mogelijke waarden vermeldt het Logisch ontwerp jjjjmmdd, jjjjmm00, jjjj0000 en 00000000. In het Logisch ontwerp is aldus bepaald dat in de gba een geboortedatum dient te worden geregistreerd, bestaande uit acht tekens. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 september 2009 in zaak nr.
200808162/1) moet uit het Logisch ontwerp worden afgeleid dat bij het onbekend zijn van een gegeven van de geboortedatum, de standaardwaarde op de persoonslijst van de desbetreffende persoon dient te worden vermeld. Het Logisch ontwerp biedt geen ruimte om van de toegepaste regel af te wijken.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de uitspraak van de rechtbank te Nador in strijd is met de Nederlandse openbare orde.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, (bijvoorbeeld uitspraken van 27 april 2005, in zaak nr. 200409386/1 en 20 juli 2005, in zaak nr.
200501437/1), is in de memorie van toelichting bij de Wet gba (Kamerstukken II 1988/1989, 21 123, nr. 3, blz. 45) uiteengezet dat artikel 37, tweede lid, van deze wet er onder meer toe strekt te voorkomen dat gegevens betreffende de burgerlijke staat in de gemeentelijke basisadministratie worden opgenomen, indien bij het tot stand komen van het brondocument naar regels van Nederlands internationaal privaatrecht elementaire processuele regels niet in acht zijn genomen. Daaronder is begrepen dat een buitenlandse rechterlijke uitspraak er blijk van geeft dat deze niet op, naar objectieve maatstaven gemeten, betrouwbare gegevens is gebaseerd.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat aan de uitspraak van de rechtbank te Nador geen deugdelijk onderzoek ten grondslag ligt. Deze uitspraak is gebaseerd op een geboorteakte waarop alleen het geboortejaar van [appellant] is vermeld. Voorts steunt de uitspraak op een vreemdelingenkaart en op een administratieve verklaring welke niet als brondocument kunnen worden aangemerkt. Van enig zelfstandig onderzoek is niet gebleken. Gelet hierop is de rechtbank op goede gronden tot het oordeel gekomen, dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de uitspraak van 28 januari 2009 niet op naar objectieve maatstaven gemeten betrouwbare gegevens is gebaseerd en dat het terecht heeft geweigerd op basis hiervan de persoonsgegevens van [appellant] in de basisadministratie te wijzigen.
5. [appellant] stelt dat in strijd met de artikelen 8 en 14 van het EVRM zijn persoonlijke levenssfeer niet wordt gerespecteerd en dat hij wordt gediscrimineerd. Verder stelt hij dat de weigering in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
5.1. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer op enige wijze wordt geschonden door de weigering om de inschrijving 00-00, de aanduiding van het onbekend zijn van de geboortedag en -maand, te wijzigen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het besluit van 2 november 2010 er niet toe strekt [appellant] de mogelijkheid te ontnemen zich met een correcte geboortedatum in te schrijven. De niet nader onderbouwde stelling van [appellant] dat de weigering een discriminatoir karakter heeft treft geen doel, nu hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat een ongeoorloofd onderscheid wordt gemaakt. Derhalve is niet gebleken dat de weigering in strijd is met de artikelen 8 en 14 van het EVRM. Voorts heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat gelijke gevallen ongelijk worden behandeld nu de door hem vermelde zaken niet op een lijn kunnen worden gesteld met de zijne. In de zaak [persoon a] is beslist vóór inwerkingtreding van het Logisch ontwerp en de zaak [persoon b] was aan de orde in een andere gemeente.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het afleggen van een verklaring als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder e, van de Wet gba, hem niet kan baten nu een geschrift van een hogere orde voorhanden is.
6.1. Uit de geboorteakte van [appellant] blijkt dat hij in 1959 is geboren. [appellant] heeft gedurende de gehele procedure en voordien consequent verklaard dat hij is geboren op 3 maart van dat jaar. Verder heeft hij eerder beschikt over identiteitsbewijzen waarop 3 maart 1959 als geboortedatum was vermeld. Vermelding van die geboortedatum in de gba is in zijn belang omdat het een oplossing vormt voor de vele door hem geschetste en door het college niet weersproken praktische problemen waarvoor hij zich in het kader van registraties, grensoverschrijding en in het elektronisch verkeer gesteld ziet ten gevolge van de wijze waarop thans zijn geboortedatum in de gba is vermeld. Voorts is niet gebleken dat hij enig bijzonder belang heeft bij het afleggen van een onjuiste verklaring over zijn geboortedag en -maand, waarbij van betekenis is dat het geboortejaar vaststaat. Gelet op al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien en nu het document van hogere orde de geboortedag en -maand niet vermeldt, is de Afdeling van oordeel dat deze gegevens op zijn persoonslijst in de gemeentelijke basisadministratie kunnen worden ontleend aan van een door [appellant] afgelegde verklaring als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder e, van de Wet gba.
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 2 november 2010 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 27 april 2010 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 8 juli 2011 in zaak nr. 10/1885;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen van 2 november 2010, kenmerk 59030302/20214272;
V. herroept het besluit van 27 april 2010, kenmerk kj/gba/4;
VI. draagt het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen op om binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak op grond van een verklaring onder ede van [appellant] zijn geboortedag en -maand op zijn persoonslijst in de gemeentelijke basisadministratie op te nemen;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.748,00 (zegge: zeventienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
X. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 377,00 (zegge: driehonderdzevenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012