201201097/1/A1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Huizen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2011 in zaken nrs. 11/2567 en 11/2622 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Huizen.
Bij besluit van 13 april 2011 heeft het college een projectbesluit genomen en aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend (hierna: vergunninghoudster) voor het realiseren van vier nultredenwoningen op het perceel [locatie] te Huizen (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 21 december 2011 heeft de rechtbank de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2012, waar [appellanten], en het college, vertegenwoordigd door M. Beuving, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Verder is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door J. Westland, gehoord.
1. Het bouwplan voorziet op het erf van een voormalig agrarisch bedrijf in de bouw van vier nultredenwoningen verdeeld over twee blokken met een goothoogte van 3 m en een nokhoogte van 7,9 m. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Dorp". Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 3.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals deze luidde ten tijde van belang, een projectbesluit genomen.
1.1. Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen.
Ingevolge het tweede lid, bevat het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing van het project.
Ingevolge het vierde lid kan de gemeenteraad de bevoegdheid, als bedoeld in het eerste lid, delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 5.1.3, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat een projectbesluit een goede ruimtelijke onderbouwing, waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het projectbesluit zijn neergelegd.
2. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de ruimtelijke onderbouwing niet deugt, omdat de behoefte aan de woningen onvoldoende is aangetoond nu de oorspronkelijke doelgroep waarvoor deze zouden worden gebouwd is verlaten en daarmee de financieel-economische uitvoerbaarheid niet langer verzekerd is. Ook is geen rekening gehouden met de huidige woningmarkt en economische situatie, aldus [appellanten]. Voorts voeren zij aan dat zij door het bouwplan geen privacy meer in hun tuinen zullen hebben en de zonlichttoetreding tot hun percelen ernstig zal verminderen.
2.1. In de ruimtelijke onderbouwing van het projectbesluit bij het bestemmingsplan "Dorp" voor de bouw van vier nultredenwoningen is vermeld dat indien volgens de bestemming op het perceel bedrijven gevestigd zullen worden, dit meer overlast zal geven dan indien er woningen gerealiseerd zullen worden. Tevens is vermeld dat hoewel de doelgroep waarvoor de woningen zouden worden gebouwd is verlaten de woningen nog steeds geschikt zijn voor ouderen, omdat alle voorzieningen op de begane grond zijn gerealiseerd en de woningen dicht bij het centrum zijn gelegen.
Blijkens de bouwtekeningen zijn op de begane grond een woonkamer, keuken, bad- en slaapkamer voorzien. Daarmee zijn de woningen in het bijzonder geschikt voor ouderen. Niet is betwist dat behoefte bestaat aan woningen voor ouderen. Gelet hierop heeft de rechtbank in het verlaten van de doelgroep terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat geen behoefte bestaat aan de vier woningen. Dat nog geen woning is verkocht, doet hier niet aan af.
In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat geen aanpassingen van het aansluitende openbare gebied hoeven plaats te vinden. Verder stelt het college zich op het standpunt dat het om een kleinschalig project gaat, waarbij de kosten bij de ontwikkelaar komen te liggen. Gelet hierop en op de behoefte aan de woningen heeft de rechtbank terecht overwogen dat geen grond is voor het oordeel, dat het bouwplan financieel niet haalbaar of uitvoerbaar zou zijn. Anders dan in de door [appellanten] vermelde uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2003 in zaak nr.
200201499/1, gaat het hier om een kleinschalig project.
Volgens de bezonningsstudie wordt weliswaar door het bouwplan de zonlichttoetreding tot de percelen van [appellanten] verminderd, maar dit is beperkt tot het voor- en najaar vanaf 16.00 uur 's middags. Verder bedraagt de afstand tussen de in het bouwplan voorziene blok van twee woningen tot de erfafscheiding van hun percelen van vier meter, hetgeen op andere plekken binnen hetzelfde bestemminsplangebied gebruikelijk is. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel, dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van een onevenredige aantasting van het woongenot van [appellanten].
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012